Heldere uitspraak rechtbank Oost-Brabant omtrent omgevingsvergunning milieu

Op 6 juni 2014 (ECLI:NL:RBOBR:2014:3163) deed rechtbank Oost-Brabant een interessante uitspraak over een uitbreiding van een pluimveehouderij. Daarin kwamen meerdere aspecten aan de orde die relevant zijn voor de (agrarische) adviespraktijk. Op de belangrijkste onderdelen ga ik in het navolgende in.

Vogelgriep

Een uitbraak van vogelgriep kan redelijkerwijs mogelijk worden geacht, gelet op de omstandigheid dat in 2013 nog vogelgriep in Nederland is gesignaleerd, aldus de rechtbank. In de procedure heeft vergunninghoudster echter inzage verschaft in de door haar getroffen maatregelen om besmetting van de veestapel met vogelgriep te beperken. Vergunninghoudster heeft voldaan aan de op haar rustende informatieplicht.

Advies: ga in op eventuele relevante uitbraken en licht toe wat de te treffen maatregelen zijn binnen het bedrijf.

Wijzigingen vergunningaanvraag

Na het ter inzage leggen van de vergunningaanvraag en het ontwerpbesluit is het, behoudens uitzonderingen, niet meer geoorloofd de aanvraag nog te wijzigen en aan te vullen (ABRS 27 oktober 2010, 200910164). Een uitzondering kan zich voordoen als vaststaat dat door de wijzigingen en aanvullingen van de aanvraag derden niet zijn benadeeld.

De aanvraag wordt niet inhoudelijk gewijzigd, maar slechts verder aangevuld. Er is geen sprake van een grotere milieubelasting. Er hoeft geen nieuw ontwerpbesluit ter inzage gelegd te worden. De enkele omstandigheid dat voorschriften worden aangevuld in het definitieve besluit vormt geen aanleiding om een nieuw ontwerpbesluit te nemen.

Milieueffectrapport

“De stelling dat de aanvrager opzettelijk 1 kuiken minder heeft aangevraagd, wat daar verder ook van zij, leidt niet tot een ander oordeel.”

Door de vergunninghoudster was een zodanig aantal dieren aangevraagd, dat net onder de drempelwaarden uit het Besluit MER werd gebleven. Dat is toegestaan. Omdat de drempelwaarden niet werden overschreden, gold geen MER-(beoordelings)plicht. Wel moest een vormvrije MER-beoordeling worden uitgevoerd. Dat was ook gedaan.

Besluit huisvesting BBT

Het bevoegd gezag moet er bij het verlenen van een vergunning voor een veehouderij van uitgaan dat wanneer de huisvestingssystemen waarop het Besluit huisvesting van toepassing is, voldoen aan de in deze algemene maatregel van bestuur geldende eisen, tevens wordt voldaan aan het vereiste dat de geuremissie van het huisvestingssysteem moet overeenkomen met toepassing van de beste beschikbare technieken (ABRS 1 juli 2009, 200804185).

Cumulatieve geurhinder

Uit artikel 3, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, Wgv volgt dat bij toetsing aan de daarin genoemde grenswaarden slechts de geurbelasting van de inrichting zelf in ogenschouw mag worden genomen. De cumulatieve geurhinder van verschillende veehouderijen speelt hierbij dus geen rol (ABRS 27 maart 2013, 201109467 en rechtbank Oost-Brabant 17 maart 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:1195).

Geluid

De Handreiking industrielawaai en vergunningverlening biedt de ruimte voor een regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie na een bestuurlijke afweging (ABRS 13 juli 2011, 201005093).

Verkeersveiligheid

Het belang van de verkeersveiligheid vindt bescherming in andere regelgeving, zoals de Wegenverkeerswet. Het verkeersveiligheidsbelang betreft geen belang dat bescherming geniet in het kader van een omgevingsvergunning milieu (ABRS 3 april 2014, 201110836).

Volksgezondheid

Voor diverse milieuonderdelen die van invloed kunnen zijn op de volksgezondheid zijn wettelijke en beleidsmatige toetsingskaders gevormd, veelal op basis van heersende wetenschappelijke inzichten. Het ligt op de weg van degene die zich op het bestaan van een risico voor de volksgezondheid beroept om, aan de hand van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten, aannemelijk te maken dat deze toetsingskaders niet toereikend zijn om onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid te voorkomen, aldus de rechtbank. Vervolgens overweegt de rechtbank onder meer het navolgende:

Ten aanzien van geur:

“Ten aanzien van eisers 2 vrees voor de volksgezondheid als gevolg van de geuremissie overweegt de rechtbank dat sprake is van een wettelijk voorgeschreven toetsingskader. Eisers 2 zijn er niet in geslaagd om aan de hand van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten, aannemelijk te maken dat de Wgv niet toereikend is om onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid te voorkomen. Eisers 2 verwijzing naar het advies van de Gezondheidsraad en de overige overgelegde rapportages is hiervoor onvoldoende.

De opmerking van de Gezondheidsraad dat zowel eerdere geurnormen als de huidige adviesnormen in de Wgv niet gebaseerd zijn op een blootstelling-responsrelatie en dat het hoog tijd is de wetgeving en handhaving op dit gebied wetenschappelijk steviger te funderen, onderstreept eens te meer dat er geen algemeen aanvaard wetenschappelijk inzicht is dat de Wgv niet toereikend is. De rechtbank is daarom van oordeel dat de Wgv niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank verwijst op dit onderdeel overigens naar haar uitspraken van 12 juli 2013 (ECLI:NL:RBOBR:2013:2855) en 27 januari 2014 (ECLI:NL:RBOBR2014:279).”

Ten aanzien van verspreiding van ziekten:

In de hierboven genoemde uitspraak van deze rechtbank van 12 juli 2013 heeft de rechtbank overwogen dat voor het risico van de verspreiding van ziekten die van dier op mens overdraagbaar zijn (zoönosen) nog geen wettelijk of beleidsmatig toetsingskader is ontwikkeld. Er is geen sprake van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten over de (ernst van) gezondheidseffecten van een intensieve veehouderij op omwonenden. Dit komt mede naar voren uit het onderzoek van de Gezondheidsraad van 30 november 2012.

Het enkele ontbreken van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten is onvoldoende om de vergunning reeds daarom te weigeren vanwege een mogelijk volksgezondheidsrisico. Pas als er indicaties zijn dat een activiteit een risico voor de volksgezondheid zou kunnen hebben, zal het bevoegd gezag, mede gelet op het voorzorgsbeginsel, moeten onderzoeken of de mogelijke negatieve effecten op de volksgezondheid van een zodanige ernst kunnen zijn dat hierin aanleiding is gelegen om de vergunning te weigeren, of nadere voorschriften ter voorkoming van gezondheidsrisico’s aan de vergunning te verbinden. Hierbij zijn de omstandigheden van het geval van belang, zoals de werking van de betrokken inrichting, de soort van de gehouden dieren, de aard van de omgeving, eventuele mogelijke (hygiëne)maatregelen ter voorkoming van de uitbraak en verspreiding van zoönosen, alsmede de aard van de mogelijke effecten op de gezondheid.”

Omdat in de verleende vergunning onvoldoende was ingegaan op de mogelijke risico’s voor de volksgezondheid, heeft verweerder dit hangende de beroepsprocedure alsnog gedaan. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien om het beroep weliswaar gegrond te verklaren, maar de rechtsgevolgen hiervan in stand te laten door in de uitspraak aan de vergunning een extra voorschrift te verbinden.

Het betreft een duidelijk voorschrift met betrekking tot volksgezondheid:

“Teneinde zoönosen te weren en om ziektedruk en de uitbraak van ziekten te voorkomen, dienen de volgende maatregelen in ieder geval te worden getroffen:

  • Strikte hygiëne tijdens de ronde, wat betekent: afgesloten terrein, geen toegang voor bezoekers in de stallen, bedrijfseigen kleding en schoeisel, wasgelegenheid om daarmee ziekte insleep te voorkomen;
  • Zorg voor goede klimatologische omstandigheden tijdens de ronde,
  • Grondige reiniging en ontsmetting van de stallen na de ronde;
  • Uitvoeren van verplichte entingen tegen pluimveeziekten waarbij een maal per ronde de dierenarts een bloedonderzoek ter controle zal verrichten;
  • Het jaarlijks maken van hygienogrammen en jaarlijks een IKB (integrale ketenbewaking) controle door een gecertificeerde instantie waarbij het gehele productieproces wordt gecontroleerd;
  • Elke ronde Salmonellaonderzoek en tweemaal per jaar Campylobacteronderzoek;
  • Jaarlijks onderzoek naar de waterkwaliteit bij gebruik eigen bronwater
  • Ongediertebestrijding waaronder Tempexkeverbestrijding “

Advies: neem bij een vergunningaanvraag de volksgezondheid mee, motiveer welke maatregelen worden getroffen en leg dit vast in de vergunningvoorschriften.

Finale geschilbeslechting

In het kader van een finale geschilbeslechting verbindt de rechtbank zelf nieuwe voorschriften aan de vergunning in haar uitspraak, zodat de gebreken daarmee zijn hersteld.

Het is dus ook als vergunninghouder altijd raadzaam om verweer te voeren, eventuele gebreken te erkennen en in een zo vroeg mogelijk stadium op te lossen. Als dit bij de rechtbank en/of Raad van State wordt aangegeven en wordt gemotiveerd op welke wijze het gebrek kan worden hersteld – door bijvoorbeeld zelf in overleg met het bevoegd gezag al nieuwe voorschriften voor te stellen – dan wordt hierin vaak meegegaan door de rechtbank en/of Raad van State, mits zij uiteraard van oordeel zijn dat sprake is van een gebrek en dat gebrek op deze wijze kan worden hersteld.

mw. mr. Franca Damen