Redelijkerwijs te verwachten toekomstige ontwikkeling in omgevingsvergunning

Indien voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling nog geen bestemmingsplan is vastgesteld en evenmin een omgevingsvergunning is verleend voor afwijking daarvan, is die ontwikkeling niet aan te merken als een redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling waarmee rekening moet worden gehouden bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning milieu. Dit oordeelde de Raad van State in een uitspraak van 22 juni 2016 (201505611).

Bij de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning milieu moet het bevoegd gezag ingevolge artikel 2.14 Wabo in ieder geval onder meer de redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen betrekken die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu. Uit de rechtspraak volgt dat deze ontwikkelingen wel concreet moeten zijn.

De uitspraak van de Raad van State sluit aan bij haar eerdere uitspraken. Zo oordeelde de Raad van State in een uitspraak van 26 juni 2013 dat wanneer wel een procedure voor de wijziging van een bestemmingsplan is gestart, maar de uitkomst van die procedure nog niet zeker is en nog geen omgevingsvergunning bouwen is aangevraagd, geen sprake is van een redelijkerwijs te verwachten toekomstige ontwikkeling waarmee rekening gehouden dient te worden bij het verlenen van een omgevingsvergunning milieu. Voor de toekomstige ontwikkeling was namelijk pas een voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd op een moment nádat de omgevingsvergunning milieu was verleend.  De uitkomst van die procedure was niet zeker.

Hieruit volgt dat er concrete stappen moeten zijn gezet om invulling te geven aan een planologisch kader voor een toekomstige ontwikkeling, alvorens sprake kan zijn van een redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling waarmee rekening moet worden gehouden bij het verlenen van een omgevingsvergunning milieu.

mw. mr. Franca Damen