Wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid

Op 16 juni 2014 maakte Staatssecretaris Dijksma het concept wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid bekend. In onderhavig artikel geef ik een eerste beschouwing van het concept wetsvoorstel.

In Nederland kennen we onder andere de Wet geurhinder en veehouderij voor het beperken van de ‘geuroverlast’ afkomstig van veehouderijen; de Wet ammoniak en veehouderij en het Besluit huisvesting veehouderij voor het beperken van de ammoniakemissie afkomstig van veehouderijen; de Wet luchtkwaliteit voor het stellen van grenzen aan de luchtkwaliteit; de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s en de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten voor de bestrijding van besmettelijke dierziekten; het ruime toetsingskader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning milieu, op grond waarvan eveneens nadere voorschriften gesteld kunnen worden met betrekking tot bijvoorbeeld hygiëne. En dan heb ik nog niet gesproken over verschillende provinciale verordeningen die de mogelijkheden voor veehouderijen soms uitermate beperkt maken – denk bijvoorbeeld aan de provincie Noord-Brabant die een uitbreiding van veehouderijen enkel nog toestaat indien sprake is van een zogenaamde zorgvuldige veehouderij – en de Natuurbeschermingswet die (in beginsel) geen enkele toename van stikstofdepositie toestaat.

Maatschappelijke ‘roep’

De maatschappij heeft echter een roep gedaan om de volksgezondheid te waarborgen en om de omvang van veehouderijen een halt toe te roepen. En welnu, deze ‘roep’ lijkt te slagen. De Staatssecretaris heeft op 16 juni 2014 een concept wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid bekend gemaakt. Provincies en gemeenten zouden over onvoldoende instrumenten beschikken om hieromtrent regels te stellen:

“Het huidige instrumentarium biedt hen niet altijd voldoende basis om in specifieke situaties, vanwege mogelijke ongewenste effecten op de volksgezondheid, regulerend op te treden op basis van dieraantallen die op veehouderijen kunnen worden gehouden. Dit wetsvoorstel, strekkende tot wijziging van de Wet dieren, geeft hier invulling aan. Het geeft besturen van provincies en gemeenten de bevoegdheid om het aantal landbouwhuisdieren in een gebied of op een veehouderijlocatie te kunnen reguleren teneinde ongewenste effecten voor de volksgezondheid te beperken of te voorkomen.”

Laat ik voorop stellen dat veehouderijen vanzelfsprekend aan de wet- en regelgeving dienen te voldoen en dat het tevens van belang is om acht te slaan op de volksgezondheid, maar met het wetsvoorstel wordt mijns inziens volledig miskend dat de onderzoeken die de laatste jaren zijn uitgevoerd, juist tot de conclusie leiden dat er wetenschappelijk gezien géén causaal verband is aan te tonen tussen veehouderijen en risico’s voor de volksgezondheid.

Geen bewijs voor verband tussen veehouderijen en risico’s voor volksgezondheid

Dat er wetenschappelijk gezien geen causaal verband is aan te tonen tussen veehouderijen en risico’s voor de volksgezondheid, volgt in de eerste plaats uit het onderzoeksrapport “Mogelijke effecten van intensieve veehouderij op de gezondheid van omwonenden: onderzoek naar potentiële blootstelling en gezondheidsproblemen” van juni 2011 van het IRAS, NIVEM en RIVM. Uit dit onderzoek blijkt niet van een duidelijke relatie tussen (verhoogde blootstelling aan) een intensieve veehouderij en de gezondheid van omwonenden. Dit is ook de conclusie van de Staatssecretaris over dit rapport (zie de brief van 21 juni 2011 van het Ministerie VWZ; Kamerstukken II 2010/11, 28 973, nr. 67):

“Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor een specifiek verband tussen het vóórkomen van bepaalde aandoeningen en de nu bestaande megastallen.”

Ook kan worden gewezen op het rapport “Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen” van de Gezondheidsraad van 30 november 2012. Dit rapport bevestigt dat er geen (causaal) verband gevonden kan worden tussen de intensieve veehouderij en de volksgezondheid.

“Gegeven deze stand van zaken ligt één algemeen kwantitatief beoordelingskader, waarin wordt vastgelegd welke risico’s voor omwonenden maximaal toelaatbaar zijn, nog buiten bereik.”

“Uit paragraaf 4.1 blijkt dat afstandseisen tussen veehouderijbedrijven en woongebieden, bedoeld om gezondheidsrisico’s te voorkomen dan wel tot een aanvaardbaar niveau te beperken, zich bij de huidige stand van kennis niet wetenschappelijk laten onderbouwen.”

Het is inmiddels ook vaste rechtspraak dat de verschillende rapporten geen bewijs vormen voor een causaal verband tussen veehouderijen en risico’s voor de volksgezondheid, zodat een verwijzing naar deze rapporten geen reden is om een omgevingsvergunning milieu voor een specifieke veehouderij te weigeren (zie bijv. ABRS 17 april 2013, 201208357, ABRS 2 oktober 2013, 201203981, ABRS 1 mei 2013, 201202866 en ABRS 27 maart 2013, 201204658).

Desondanks ziet de Staatssecretaris aanleiding om een wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid voor te leggen. Gelet op het bovenstaande is dat mijns inziens dus discutabel, er bestaat mijns inziens althans geen wetenschappelijk bewijs voor een beperking van veehouderijen vanwege de volksgezondheid.

Regels wetsvoorstel

In onderhavig artikel sta ik slechts stil bij een enkele regel uit het wetsvoorstel. De regels van het wetsvoorstel zullen, indien en voorzover ze worden aangenomen, worden opgenomen in de Wet dieren.

Op grond van het wetsvoorstel kunnen provinciale staten “ter voorkoming van schade aan of ter beperking van risico’s voor de volksgezondheid als gevolg van aantallen dieren die op veehouderijlocaties worden gehouden”, gebieden aanwijzen als veedicht gebied (voorgesteld artikel 2a.2). Onduidelijk is echter op welke “schade” wordt gedoeld. Zoals ik in het voorgaande heb toegelicht, bestaat er thans geen wetenschappelijk bewijs voor een causaal verband tussen (de omvang van) veehouderijen en risico’s voor de volksgezondheid. Welke toereikende motivering provinciale staten ten grondslag kunnen leggen aan de aanwijzing van een gebied als “veedicht gebied”, is mij (vooralsnog) dan ook onduidelijk.

Voorts bepaalt het wetsvoorstel onder meer het volgende (artikel 2a.3):

“Gedeputeerde staten stellen ambtshalve voor elke veehouderijlocatie afzonderlijk in een aangewezen veedicht gebied het aantal dieren vast dat op de veehouderijlocatie ten hoogste kan worden gehouden.”

Uit dit voorgesteld artikel volgt dat gedeputeerde staten verplicht zijn om voor iedere veehouderijlocatie een maximaal dieraantal dienen vast te stellen. In de toelichting op het artikel staat dat gedeputeerde staten het dieraantal per veehouderijlocatie “kunnen” vaststellen. Het wetsvoorstel verplicht gedeputeerde staten echter tot het vaststellen van een maximum dieraantal. De bedoeling van de wetgever lijkt dan ook niet op juiste wijze in het wetsvoorstel te zijn vertaald.

In de toelichting op het wetsvoorstel overweegt de Staatssecretaris ten aanzien van dit artikel bovendien dat uit het voorgesteld artikel 2a.6 zou volgen:

“(…) dat gedeputeerde staten alleen voor die veehouderijlocaties maximum dieraantallen vaststellen voor zover die in het geding zijn bij de betreffende gebiedsaanwijzing.”

Ook dit is echter niet in het wetsvoorstel zelf vastgelegd. Immers bepaalt het reeds hiervoor aangehaalde artikel 2a.3 dat gedeputeerde staten ambtshalve een maximum dieraantal vaststellen voor elke veehouderijlocatie in een veedicht gebied.

Los van de omstandigheid dat het de bedoeling van de wetgever dus niet op een juiste wijze lijkt te zijn vertaald in het wetsvoorstel, vraag ik mij ook ten aanzien van dit artikel af op basis waarvan deze dieraantallen zullen worden vastgesteld. Immers is mij geen wetenschappelijk bewijs bekend waaruit volgt dat er een causaal verband bestaat tussen de omvang van veehouderijen en risico’s voor de volksgezondheid. Daar komt nog bij dat onduidelijk is op welke wijze deze dieraantallen zullen worden vastgesteld, oftewel: op welke wijze, aan de hand waarvan en op grond waarvan worden de maximum dieraantallen vastgesteld?

Voorts kan worden gewezen op het voorgesteld artikel 2a.4:

“Het is verboden op een veehouderijlocatie in een aangewezen veedicht gebied dieren te houden in een aantal hoger dan het aantal dat door gedeputeerde staten of, voor zover van toepassing, het college van burgemeester en wethouders, voor die veehouderijlocatie is vastgesteld.”

Uit dit artikel volgt dus dat wanneer een maximum dieraantal is vastgesteld – hetgeen verplicht is in een veedicht gebied – dit dieraantal niet mag worden overschreden. Overschrijding van het dieraantal wordt strafbaar gesteld.

Uit het wetsvoorstel volgt dat aan de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders dezelfde bevoegdheden toekomen als aan provinciale staten en gedeputeerde staten (voorgesteld artikel 2a.7). Ook dat is mijns inziens opmerkelijk, aangezien daardoor een doorkruising kan ontstaan tussen hetgeen enerzijds de provincie en anderzijds de gemeente beoogt. Ook de Staatssecretaris geeft in de toelichting op het wetsvoorstel aan dat er geen expliciete voorziening is voorgesteld om te voorkomen dat de provincie en de gemeente gelijktijdig van de voorgestelde bevoegdheid gebruik zouden willen maken. Vervolgens overweegt de Staatssecretaris dat het voorgesteld stelsel uitsluit dat de provincie en gemeentes gezamenlijk in een aangewezen gebied optreden. Die overweging deel ik echter niet, want, anders dan de Staatssecretaris stelt, geldt in ieder geval een verplichting voor gedeputeerde staten om een maximum dieraantal vast te stellen voor veehouderijlocaties in een veedicht gebied. Het aanwijzen van een gebied als veedicht gebied is daarentegen overigens wel een bevoegdheid van de provincie.

Het bovenstaande vormt slechts een eerste beschouwing van het wetsvoorstel. Wellicht dat ik er op een later moment nog nader op terugkom.

Slot

Ondanks dat er reeds vele wet- en regelgeving bestaat voor veehouderijen en zij daardoor reeds worden beperkt in hun uitbreidingsmogelijkheden, heeft de maatschappelijke ‘roep’ om aandacht voor de volksgezondheid en de beperking van dieraantallen geleid tot het concept wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid. Het wetsvoorstel zal leiden tot een aanvullend toetsingskader voor de uitbreiding c.q. nieuwvestiging van veehouderijen.

Laten we hopen dat de veehouderij niet dusdanig op slot wordt gezet dat afbreuk wordt gedaan aan onze voedselvoorziening en/of aan het economisch belang van de sector voor ons land.

Graag zou ik hierbij dan ook willen zeggen: veehouders, wees trots op uzelf!

mw. mr. Franca Damen