Vernietiging handhavingsbesluit wegens bijzondere omstandigheden

Wanneer sprake is van een overtreding is het bevoegd gezag in beginsel gehouden om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om hiertegen handhavend op te treden. Het bevoegd gezag kan hiervan afzien indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Naar het oordeel van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant was van dergelijke omstandigheden sprake in de zaak van een horeca-inrichting in de gemeente Tilburg (uitspraak 14 januari 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:180).

Situatie

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (hierna: het college) heeft aan een horeca-inrichting een last onder dwangsom opgelegd inhoudende het verwijderen en verwijderd houden van het illegale bouwwerk aan de voorzijde van zijn horecagelegenheid (hierna: de terrasconstructie). Tegen dit besluit heeft de horeca-inrichting beroep ingediend bij de rechtbank en tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. In het beroepschrift is onder andere aangevoerd dat het besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Daartoe is verwezen naar andere horecagelegenheden binnen dezelfde plaats alwaar vergelijkbare schermen en luifels zijn geplaatst, maar waartegen niet handhavend wordt opgetreden.

Juridisch kader

Wanneer sprake is van een overtreding dient het bevoegd gezag hiertegen in beginsel handhavend op te treden. Het bevoegd gezag kan hiervan echter afzien indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is sprake indien concreet zicht is op legalisatie of indien handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.

Uitspraak

Tussen partijen staat vast dat de terrasconstructie is aan te merken als een bouwwerk (een gebouw) waarvoor op grond van artikel 2.1, eerste lid, sub a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) een vergunningplicht geldt. Eveneens staat tussen partijen vast dat het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan en met de redelijke eisen van welstand.

In onderhavige kwestie is van belang dat het college beleidsregels heeft vastgesteld voor de inrichting van terrassen. Als een terrasvoorziening wordt gebouwd die past in deze regels, wordt door het college geen omgevingsvergunning meer gevraagd. In veel van deze gevallen geldt echter wel een vergunningplicht. Gelet daarop kan het beleid van het college worden aangemerkt als gedoogbeleid. Bouwwerken in afwijking van het gedoogbeleid zijn zonder vergunning toegestaan, mits de afwijking niet te groot is.

Naar mening van het college is de afwijking in onderhavige kwestie echter zodanig groot dat deze niet kan worden toegestaan. Daartoe heeft het college overwogen dat in onderhavige kwestie sprake is van een gebouw en dat de afwijking ten opzichte van het gedoogbeleid nog groter is dan bij andere gedoogde bouwwerken. Het college is daarom niet bereid het bouwwerk te gedogen, zodat geen concreet zicht op legalisatie bestaat.

Ten tijde van de zitting vond een inventarisatie plaats van gedoogde bouwwerken. Als deze inventarisatie is afgerond, zal het terrassenbeleid worden herzien. Naar alle waarschijnlijkheid zal deze herziening inhouden dat de in het beleid opgenomen grenzen naar boven toe zullen worden aangepast. Onduidelijk is nog of er sprake zal kunnen zijn van zicht op legalisering.

Gelet echter op het mogelijk zicht op legalisering dat ontstaat met de voorgenomen herziening van het terrassenbeleid, is het afbreken van de terrasconstructie naar het oordeel van de Voorzieningenrechter een te vergaande maatregel. De Voorzieningenrechter heeft om die reden het handhavingsbesluit geschorst en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen op basis van het nieuwe terrassenbeleid. Hiermee heeft de rechter tevens uitspraak gedaan in de beroepsprocedure.

Naar mijn mening had de uitspraak ook anders kunnen uitpakken, nu thans geen sprake is van concreet zicht op legalisering en ook nog onzeker is of met het – nog in voorbereiding zijnde – nieuwe terrassenbeleid zicht op legalisering zal ontstaan. Bovendien wordt handhavend optreden niet snel onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen geacht. Kennelijk heeft de Voorzieningenrechter handhaving in onderhavige kwestie wel onevenredig geacht, met name gelet op het mogelijk zicht op legalisering.

mw. mr. Franca Damen