Aanduiding “beperkingen veehouderij” in VR2014 Brabant houdt stand

Op 23 december 2015 (201408337) heeft de Afdeling een uitspraak gedaan over de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant. In deze uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de aanduiding “beperkingen veehouderij” uit de Verordening Ruimte 2014 kan worden geacht met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk te zijn ter bescherming van provinciale belangen.

Situatie

Aan de orde was het bestemmingsplan “Buitengebied 2014” van de gemeente Someren. Tegen dit bestemmingsplan is door verschillende appellanten een beroepschrift ingediend, waaronder door een varkenshouder. Aan het perceel van de varkenshouder is de functieaanduiding “specifieke vorm van agrarisch – beperkingen veehouderij” toegekend. Hij kan zich met deze aanduiding niet verenigen, omdat hierdoor zijn bestaande rechten om de bebouwing uit te breiden (zoals deze in het vorige bestemmingsplan waren opgenomen) zodanig worden beperkt, dat uitbreiding van de bebouwing onmogelijk wordt.

Juridisch kader

De aanduiding “beperkingen veehouderij” vloeit voort uit de Verordening Ruimte 2014 (hierna: VR2014). De VR2014 is gebaseerd op artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Artikel 4.1, eerste lid, Wro bepaalt dat bij of krachtens provinciale verordening regels kunnen worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Deze regels moeten vervolgens door gemeentes in bestemmingsplannen worden opgenomen.

Ingevolge artikel 25.1, eerste lid, VR2014 bepaalt een bestemmingsplannen ter plaatse van de aanduiding “beperkingen veehouderij” dat:

  • uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij niet zijn toegestaan;
  • toename van de bestaande bebouwing, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning(en), niet is toegestaan.

Deze beperkingen zijn niet van toepassing indien sprake is van een grondgebonden veehouderij, zoals bedoeld in de VR2014, waarop artikel 6.3 of 7.3 VR2014 van toepassing is.

Onder “bestaande bebouwing” in de zin van artikel 25.1, eerste lid, VR2014 wordt (in afwijking van artikel 2, derde lid, VR2014) verstaan de bebouwingsoppervlakte van de:

  • bebouwing die op 21 september legaal aanwezig of in uitvoering was, of
  • bebouwing die mag worden gebouwd krachtens een verleende vergunning, of
  • bebouwing die is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning bouwen die in overeenstemming is met het bestemmingsplan.

Uitspraak

In het bestemmingsplan “Buitengebied 2014” zijn de relevante regels uit de VR2014 overgenomen. In de planregels is onder andere bepaald dat voor het bouwen van bedrijfsgebouwen geldt dat ter plaatse van de aanduidingen “veehouderij” en “beperkingen veehouderij” de bebouwing voor een veehouderij ten hoogste van een zodanige omvang is dat deze overeenkomt met de bebouwing ten behoeve van een veehouderij welke op 21 september 2013 aanwezig of in uitvoering was, gebouwd mag worden krachtens een verleende vergunning dan wel gebaseerd is op een voor 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag omgevingsvergunning bouwen.

Ten aanzien van het beroepschrift van de varkenshouder heeft de Afdeling allereerst, overeenkomstig haar vaste rechtspraak, overwogen dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan namelijk op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

Vervolgens heeft de Afdeling overwogen dat zij van oordeel is dat artikel 25.1 VR2014 niet in strijd is met artikel 4.1 Wro. Daarbij is naar het oordeel van de Afdeling van belang dat het doel van de aanduiding “beperkingen veehouderij” is om een verdere intensivering vanwege de ontwikkelingen in de veehouderij in de aangeduide gebieden tegen te gaan. Volgens de toelichting op de VR2014 heeft de aanduiding een functie die vergelijkbaar is met de functie van de term “extensiveringsgebied” die werd gebruikt in de Reconstructiewet concentratiegebieden. Provinciale staten hebben de functie van deze aanduiding overgenomen in hun verordening. Reeds in artikel 9.2, eerste lid, sub a, VR2012 was bepaald dat een bestemmingsplan dat is gelegen in een extensiveringsgebied niet mag voorzien in nieuwvestiging of uitbreiding van een intensive veehouderij. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat artikel 25.1, eerste lid, VR2014 kan worden geacht met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk te zijn ter bescherming van provinciale belangen.

De aanduiding “beperkingen veehouderij” uit de VR2014, welke door gemeentes dienen te worden overgenomen in hun bestemmingsplannen, blijft aldus in stand.

mw. mr. Franca Damen