Beoordeling OBM: geur en volksgezondheid in relatie tot MER
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning beperkte milieutoets dienen enkel de effecten tengevolge van de aangevraagde wijziging en/of uitbreiding beoordeeld te worden. Ook wanneer het bijvoorbeeld gaat om de aspecten geur en volksgezondheid, dient enkel beoordeeld te worden of de mogelijke effecten tengevolge van de aangevraagde wijziging en/of uitbreiding reden kunnen vormen om een milieueffectrapport op te stellen. Rechtbank Oost-Brabant heeft hierover een heldere uitspraak gedaan.
Situatie
Het gaat om een uitspraak van rechtbank Oost-Brabant van 19 december 2014 (ECLI:NL:RBOBR:2014:7760) waarin een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oirschot ter discussie stond.
Een veehouder had bij de gemeente voor zijn varkens- en paardenhouderij een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (hierna: OBM) aangevraagd. De gemeente had de OBM geweigerd, omdat het van mening was dat er een milieueffectrapport (hierna: MER) moest worden opgesteld. Tegen dit weigeringsbesluit heeft de veehouder beroep ingediend bij de rechtbank.
Beoordelingskader OBM
Wanneer een OBM wordt aangevraagd voor een veehouderij is het toetsingskader erg beperkt. Er kunnen, kort gezegd, twee redenen zijn waarom een veehouderij een OBM nodig heeft, namelijk:
- er moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld;
- er moet worden beoordeeld of er wordt voldaan aan de grenswaarden voor fijnstof.
Een OBM kan vervolgens op grond van de wet enkel worden geweigerd, indien:
- het bevoegd gezag tot de conclusie komt dat een MER moet worden opgesteld (dan geldt niet langer een plicht voor een OBM, maar voor een omgevingsvergunning milieu);
- de grenswaarden voor fijnstof worden overschreden.
In onderhavige zaak ging het om een OBM-plicht vanwege de beoordeling of een MER moet worden opgesteld. Voor een nadere toelichting op de MER-beoordeling verwijs ik u graag naar een artikel dat ik hier eerder over schreef. Kort gezegd, moeten daarbij de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect van het project worden beoordeeld.
Standpunt gemeente
De gemeente had de OBM geweigerd omdat het van mening was dat een MER moest worden opgesteld. Daarvoor verwees het naar gemeentelijk beleid.
Verordening geurhinder en veehouderij Oirschot 2012
In de eerste plaats is er de Verordening geurhinder en veehouderij Oirschot 2012, waarin voor vier invloedsgebieden andere waarden zijn vastgesteld. Voor het gebied waarin de veehouderij in deze zaak is gelegen, is in de geurverordening een afwijkende waarde vastgesteld, namelijk 10 ou/m3 (de wettelijke geurnorm bedraagt in het buitengebied 14 ou/m3).
Kadernota intensieve veehouderij
In de tweede plaats verwees de gemeente naar de Kadernota intensieve veehouderij, waarin een interim toetsingskader gezondheid is opgenomen. Dit houdt, kort gezegd, in dat vanuit het voorzorgsbeginsel niet wordt meegewerkt aan vergunningverlening als sprake is van overbelaste situaties (voor- en achtergrondbelasting geur en fijnstof) vanuit de gedacht dat dan een groter (ongewenst) gezondheidsrisico aanwezig is.
Omdat de geurnorm voor de voorgrondbelasting in de Verordening geurhinder en veehouderij Oirschot 2012 wordt overschreden en er is sprake van een te hoge achtergrondbelasting, is een (groter) gezondheidsrisico aanwezig. Gelet hierop zijn er naar de mening van de gemeente belangrijke nadelig gevolgen voor het milieu te verwachten en moet voor de aangevraagde activiteit een MER worden opgesteld.
Oordeel rechtbank
Wanneer een OBM wordt aangevraagd voor een wijziging en/of uitbreiding van een veehouderij, mag het bevoegd gezag enkel de gevolgen van het project – dat wil zeggen: de wijziging en/of uitbreiding – beoordelen. Slechts de risico’s vanwege de wijziging en/of uitbreiding van de inrichting zijn relevant.
Beoordeling geur in vergunning en MER
De gemeente is daar in onderhavige zaak ten onrechte aan voorbij gegaan. De veehouderij heeft in de aangevraagde situatie weliswaar een voorgrondbelasting van 12,9 ou/m3, hetgeen een overschrijding van de gemeentelijke geurnorm betreft, maar heeft in de bestaande situatie een hogere voorgrondbelasting. In de aangevraagde situatie zal de geuremissie van de veehouderij dus verminderen. Aangezien bij een aanvraag om een OBM enkel de wijziging moet worden beoordeeld, staat vast dat deze wijziging een vermindering van de geuremissie met zich brengt. Niet valt in te zien op welke wijze een vermindering van de geuremissie een nadelig effect op de volksgezondheid zou kunnen hebben, aldus de rechtbank. De gemeente heeft dan ook een onjuiste beoordeling uitgevoerd.
In aanvulling daarop heeft de rechtbank overwogen dat als de gemeente tot het oordeel zou komen dat een MER moet worden gemaakt, niet langer een OBM-plicht geldt, maar een plicht voor een omgevingsvergunning milieu. Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning milieu vormt de Wet geurhinder en veehouderij het dwingende toetsingskader voor het aspect geur. De Wet geurhinder en veehouderij kent enkel normen voor de voorgrondbelasting en geen normen voor de achtergrondbelasting (cumulatieve geurhinder). Een beoordeling van de achtergrondbelasting in het kader van een omgevingsvergunning milieu is dan ook niet toegestaan. Gelet daarop valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien waarom een beoordeling van achtergrondbelasting wel zou moeten worden gemaakt in een MER ten behoeve van de verlening van een omgevingsvergunning milieu, terwijl de uitkomst van deze beoordeling geen enkele invloed kan hebben op de uitkomst van de vergunningprocedure.
Kadernota intensieve veehouderij
Bij de beoordeling van de vraag of een MER moet worden opgesteld, mag ook het aspect volksgezondheid worden meegenomen. Gelet op de in ontwikkeling zijnde jurisprudentie omtrent veehouderijen in relatie tot risico’s voor de volksgezondheid, lijkt het inmiddels zelfs een ‘must’ te worden.
De gemeente heeft onder verwijzing naar de gemeentelijke Kadernota intensieve veehouderij overwogen dat vanwege een overschrijding van de gemeentelijke geurnormen en het (groter) gezondheidsrisico dat daardoor bestaat, een MER moet worden opgesteld. De rechtbank zet hier een streep door. Voor diverse milieuonderdelen die van invloed kunnen zijn op de volksgezondheid zijn namelijk wettelijke en beleidsmatige toetsingskaders gevormd, veelal op basis van heersende wetenschappelijke inzichten. Het ligt op de weg van degene die zich op het bestaan van een risico voor de volksgezondheid beroept om, aan de hand van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten, aannemelijk te maken dat deze toetsingskaders niet toereikend zijn om onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid te voorkomen.
Nu de Wet geurhinder en veehouderij voor het aspect geurhinder het exclusieve toetsingskader biedt, had de gemeente, indien hij van mening is dat het toetsingskader inzake geurhinder niet toereikend is om onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid te voorkomen, dit aan de hand van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten aannemelijk te maken. Met de verwijzing naar de Kadernota intensieve veehouderij is de gemeente hierin niet geslaagd.
Conclusie
Nu de gemeente een onjuiste beoordeling heeft uitgevoerd, heeft de rechtbank het weigeringsbesluit van de gemeente vernietigd.
mw. mr. Franca Damen