Brabantse stalderingsregel onzorgvuldig en onevenredig

De stalderingsregel in de Brabantse Verordening ruimte is jegens een bepaalde groep veehouders in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Dat oordeelde rechtbank Oost-Brabant in een uitspraak van 22 mei 2018 (ECLI:NL:RBOBR:2018:2436).

Stalderingsregel

In juli 2017 heeft de provincie Noord-Brabant besloten om in de provinciale Verordening ruimte de stalderingsregel op te nemen. De stalderingsregel bepaalt dat zogeheten hokdierhouderijen (veehouderijen met uitzondering van de nertsenhouderij, de melkveehouderij en de schapenhouderij) die zijn gelegen in een stalderingsgebied alleen mogen uitbreiden als zij eerst de bestaande dierenverblijven van een andere hokdierhouderij binnen hetzelfde stalderingsgebied hebben gesaneerd. Saneren kan door het slopen of herbestemmen van die dierenverblijven, waarbij het gebruik als dierenverblijf feitelijk en juridisch is beëindigd. Voor een nadere toelichting verwijs ik u graag naar mijn artikel ‘Staldering voor Brabantse veehouderij’.

Onderzoek stalderingsruimte

Ondanks dat de provincie onderzoek heeft laten uitvoeren naar de gevolgen van de stalderingsregel, is de rechtbank van oordeel dat de provincie onvoldoende in kaart heeft gebracht wat de effecten van de stalderingsregel zijn voor veehouders die willen uitbreiden in een periode dat er relatief weinig tot geen stoppers zijn in een bepaald stalderingsgebied. Daarom heeft de provincie in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld.

De rechtbank heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen:

“Uit de onderzoeken komt ook naar voren dat veehouderijen vrezen voor de kosten van staldering als verhandeling van stalderingsruimte via de vrije markt plaats zal vinden. In de Beleidsnotitie wordt daarom aanbevolen om een stalderingsloket in te stellen met een monopoliepositie voor GS. Door dit loket wordt de dynamiek van een vrije markt en het daaraan gekoppelde risico op oplopende en steeds hogere kosten voor de uitbreidende veehouders beperkt. Hierdoor wordt ook voorkomen dat veehouders een bedrijf elders kopen om op een tweede locatie uit te breiden (met als gevolg een toename van het aantal veehouderijen op meerdere locaties, dat door de provincie als ongewenst wordt gezien). Deze gedachte is overgenomen in de toelichting op de VrNB (paragraaf 5.22) waarin het stalderingsloket tot taak krijgt om ervoor te zorgen dat uitbreidende veehouders tegen kostprijs stalderingsruimte kunnen verkrijgen via het loket. Het doel was om de kostprijs voor uitbreidende veehouders zo laag mogelijk te houden om zo de gewenste transitie van de veehouderij te ondersteunen. Het uiteindelijke door GS ingestelde stalderingsloket heeft deze monopoliepositie niet meer en dient slechts als registratiesysteem. Hierdoor heeft de overheid geen enkele rol in de verdeling van al dan niet schaarse stalderingsruimte. GS heeft hier uitdrukkelijk voor gekozen in de vrees dat een actievere rol in het stalderingsloket op gespannen voet zou kunnen staan met Europese regelgeving. Om welke redenen de keuze ook is gemaakt, deze keuze van GS leidt er wel toe dat de risico’s van een vrije markt en hogere kosten die worden geschetst in de onderzoeken en de Beleidsnotitie kunnen gaan optreden. De rechtbank is van oordeel dat deze risico’s onvoldoende zijn onderzocht. De rechtbank concludeert dat de provincie bij de vaststelling van de stalderingseis in de VrNB niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht.”

Kosten staldering

De provincie heeft het kopen en verkopen van stalderingsruimte overgelaten aan de vrije markt. Zeker wanneer er weinig tot geen stoppers zijn en er schaarste ontstaat, kunnen de prijzen voor stalderingsruimte fors oplopen. Dat blijkt ook uit de hiervoor geciteerde overweging van de rechtbank. Voor de rechtbank was dit ook reden voor het oordeel dat de stalderingsregel vooral voor kleine veehouderijen onevenredig zwaar kan zijn:

Een belangrijke voorwaarde hierbij is wel dat de kosten van staldering niet de pan uit rijzen door een vrije marktwerking tijdens een tekort aan stoppende veehouderijen. Indien dit risico zich verwezenlijkt, worden met name kleinere veehouderijen (veehouderijen kleiner dan 1,5 hectare) die willen uitbreiden op de locatie zelf wel onevenredig zwaar getroffen omdat het dan maar de vraag is of het ondersteunende maatregelenpakket toereikend is. Ten tijde van de vaststelling van de VrNB en het bedenken van het maatregelenpakket was dit in ieder geval nog niet bekend, temeer omdat toen nog werd uitgegaan van een actievere rol van GS bij het stalderingsloket en de controle van de markt. De rechtbank concludeert dat, zolang de hiervoor geconstateerde leemtes in de voorbereidende onderzoeken blijven bestaan, en er van uit moet worden gegaan dat de betreffende risico’s werkelijkheid worden, in ieder geval veehouderijen kleiner dan 1,5 hectare onevenredig zwaar zouden kunnen worden getroffen door de stalderingseis in de VrNB.”

Ontbreken overgangsrecht

In de stalderingsregel is geen overgangsrecht opgenomen voor vergunningaanvragen die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van de stalderingsregel. Dat betekent dat de stalderingsregel ook op die vergunningaanvragen van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank is dit in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel:

“Het niet opnemen van overgangsrecht voor ontvankelijke aanvragen die voldoen aan artikelen 4.10, 6.3 en 7.3 van de VrNB en zijn ingediend vóór de vaststelling van de VrNB staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel.”

Samenvatting rechtbank

De rechtbank komt samenvattend tot de conclusie dat de stalderingsregel in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel als:

  • de aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de stalderingsregel (13 juli 2017) én
  • deze aanvraag voldoet aan de artikelen 4.10, 6.3 en 7.3 van de Verordening ruimte (o.a. cumulatieve geurhinder, achtergrondconcentratie fijnstof en BZV) én
  • het gaat om een veehouderij met een bouwperceel (na uitbreiding) van maximaal 1,5 hectare.

Als aan al deze voorwaarden wordt voldaan, moet de stalderingsregel naar het oordeel van de rechtbank buiten toepassing worden gelaten. Dat betekent dat een omgevingsvergunning voor een veehouderij in die gevallen niet mag worden geweigerd vanwege strijd met de stalderingsregel.

mw. mr. Franca Damen