CBb oordeelt over Wet verantwoorde groei melkveehouderij
De in de Wet verantwoorde groei melkveehouderij voorziene maatregelen zijn naar het oordeel van het CBb in hun algemeenheid toegestaan. De Staatssecretaris van EZ heeft echter in een aantal situaties ten onrechte niet beoordeeld of sprake is van een individuele en buitensporige last. Dit volgt uit twee uitspraken van het CBb van 15 juni 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:149 en ECLI:NL:CBB:2016:150).
Achtergrond
Op 1 januari 2015 is de Wet verantwoorde groei melkveehouderij (hierna: Wvgm) in werking getreden. Deze wet bepaalt dat de groei van de melkveehouderij uitsluitend mogelijk is op voorwaarde dat het bedrijf voldoende grond in gebruik heeft om de extra fosfaatproductie geheel te kunnen plaatsen dan wel dat de extra fosfaatproductie in zijn geheel wordt verwerkt. Het gaat om een verantwoorde afzet van dierlijke mest. De wetgeving is opgenomen in de Meststoffenwet.
In artikel 21a van de Meststoffenwet is bepaald dat de Minister aan een landbouwer die in het kalenderjaar 2013 melkvee hield, een melkveefosfaatreferentie verleent, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat. De melkveefosfaatreferentie (hierna: MVFR) wordt berekend door de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen door melkvee in het kalenderjaar 2013 op het bedrijf te verminderen met de fosfaatruimte op dat bedrijf in 2013.
Tegen de MVFR hebben diverse melkveehouders beroep ingediend. Op 15 juni 2016 deed het CBb hierover een uitspraak.
Ongestoord genot van eigendom
De melkveehouders hebben, samengevat weergegeven, betoogd dat de ingevoerde maatregelen het ongestoord genot van hun eigendom aantasten zonder dat daar schadevergoeding tegenover staat. Daartoe hebben zij een beroep gedaan op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, dat onder andere ziet op het ongestoord genot van eigendom. Het CBb heeft geoordeeld dat met de Wvgm een stelsel van maatregelen is ingevoerd dat gericht is op regulering van eigendom van melkveehouders en dat dit stelsel een inbreuk vormt op het recht op ongestoord genot van eigendom. Vervolgens heeft het CBb beoordeeld of die inbreuk gerechtvaardigd is, en heeft daartoe het volgende overwogen:
- Voorzienbaarheid: de maatregelen zijn neergelegd in de wet die ook als zodanig is gepubliceerd, en wel op 1 juli 2014. Melkveehouders hebben daarnaast eind 2014 een vooraankondiging voor de MVFR ontvangen. Daarmee waren de maatregelen voorzienbaar. Dat de MVFR pas in 2015 definitief is vastgesteld, laat onverlet dat de maatregelen op zichzelf voldoende voorzienbaar waren om melkveehouders in staat te stellen om hun gedrag hierop aan te passen.
- Algemeen belang: de rechtvaardiging van een inbreuk op het ongestoord genot van eigendom moet zijn gegrond op het algemeen belang. De Wvgm heeft tot doel het milieu te beschermen en te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Nitraatrichtlijn. Daarmee is sprake van een algemeen belang.
- Fair balance: een inbreuk op het ongestoord genot van eigendom is daarnaast alleen gerechtvaardigd als een ‘fair balance’ is getroffen tussen de algemene belangen die de wettelijke maatregelen dien en de bescherming van individuele rechten. Er moet sprake zijn van een redelijke mate van evenredigheid tussen het te dienen doel en de gekozen middelen. Naar het oordeel van het CBb wordt hieraan voldaan. Daarbij acht het CBb onder meer van belang dat melkveehouders konden voorzien dat de afschaffing van het melkquotum zou kunnen leiden tot een beperking van de omvang van de melkveehouderij anderszins. Melkveehouders konden er naar het oordeel van het CBb in redelijkheid niet op vertrouwen dat de wetgeving met betrekking tot de regulering van de productie van dierlijke meststoffen door melkvee ongewijzigd zou blijven. Daarnaast is van belang dat sprake is van een ondernemersrisico.
Op basis van deze overwegingen heeft het CBb geoordeeld dat de in de Wvgm voorziene maatregelen in hun algemeenheid voldoen aan de in het kader van artikel 1 van het EP te stellen eisen van proportionaliteit.
Individuele gevallen
Vervolgens rijst echter de vraag of in concrete situaties sprake is van een individuele en buitensporige last, waardoor niet aan de eisen van proportionaliteit wordt voldaan en aanspraak kan bestaan op passende maatregelen ter compensatie. Ten aanzien daarvan heeft het CBb overwogen dat de Staatssecretaris dit gelet op de vereiste belangenafweging alsmede in het licht van de mogelijkheden tot ontheffing, zoals opgenomen in de Meststoffenwet, ten onrechte niet heeft beoordeeld. De Staatssecretaris zal voor een aantal van de melkveehouders door wie beroep is ingediend, dan ook een nieuw besluit moeten nemen. Met het oog daarop heeft het CBb wel reeds overwogen dat aan hoge eisen moet worden voldaan wil een passende maatregel ter compensatie aangewezen zijn.
mw. mr. Franca Damen