De aanvaardbaarheid van geurhinder: mestopslag
In dit deel van mijn blogreeks over de aanvaardbaarheid van geurhinder ga ik in op mestopslag. Kan op mestopslag artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn? En zo ja, kan dat dan een reden zijn voor handhavend optreden als er geen sprake is van een aanvaardbaar geurhinderniveau? De Raad van State deed hierover een uitspraak op 17 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1234).
Artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit
In het eerste deel van mijn blogreeks over de aanvaardbaarheid van geurhinder ben ik ingegaan op de vraag in welke gevallen artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit van toepassing is en wat dit artikel inhoudt. Ook kwam aan de orde dat handhaving vanwege een overtreding van artikel 2.7a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit alleen mogelijk als het handelen of nalaten van een bedrijf hiermee onmiskenbaar in strijd is.
Mestopslag
Ook op mestopslag kan artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. Dit is afhankelijk van de hoeveelheid mest die wordt opgeslagen. Dit blijkt uit artikel 3.45 van het Activiteitenbesluit.
Dit artikel bepaalt in welke gevallen paragraaf 3.4.5 van het Activiteitenbesluit – dat gaat over het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen – al dan niet van toepassing is. Het is wel van toepassing bij een opslag van meer dan 3 m3 agrarische bedrijfsstoffen, maar níet bij een opslag van dierlijke meststoffen die niet verpompbaar zijn met een totaal volume van meer dan 600 m3.
Als er 800 m3 vaste mest op een bedrijf wordt opgeslagen, zoals het geval was in de uitspraak van de Raad van State van 17 april 2019, dan is paragraaf 3.4.5 van het Activiteitenbesluit dus niet van toepassing. Uit artikel 2.3a van het Activiteitenbesluit volgt dat in dat geval artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit op de mestopslag van toepassing is. Dit betekent dat moet worden beoordeeld of de mestopslag geen onaanvaardbare geurhinder veroorzaakt.
Oordeel van de rechter
Bij het beoordelen van de vraag of de mestopslag van 800 m3 onaanvaardbare geurhinder veroorzaakte, heeft de Raad van State onder andere betrokken dat deze mestopslag is vergund in een periode dat artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit nog niet gold. De milieugevolgen van de mestopslag zijn bij de vergunningverlening beoordeeld. Daarna is het bedrijf niet zodanig veranderd dat de door de mestopslag veroorzaakte geurhinder is toegenomen. Daarom mocht de agrariër er in beginsel van uitgaan dat het bevoegd gezag het niveau van geurhinder aanvaardbaar zou achten.
Het bevoegd gezag heeft het geurhinderniveau ook aanvaardbaar geacht. Er is sprake van een reeds lang bestaande en vergunde situatie. Het gaat bovendien om droge mest die is opgeslagen in een gebouw dat aan drie zijden dicht is. Daardoor wordt geuroverlast, gelet op de plaatselijke situatie, voldoende beperkt.
Naar het oordeel van de Raad van State mocht het college er gelet hierop van uitgaan dat er sprake is van een aanvaardbaar geurhinderniveau. Van onmiskenbaar handelen in strijd met artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit is dan ook geen sprake. Voor handhavend optreden vanwege strijd met dit artikel bestond dan ook geen grondslag.
mw. mr. Franca Damen