De aanvaardbaarheid van geurhinder: vergunde bedrijfsactiviteiten

In dit deel van mijn blogreeks over de aanvaardbaarheid van geurhinder ga ik in op vergunde bedrijfsactiviteiten. Als bedrijfsactiviteiten zijn vergund, kan er dan alsnog sprake zijn van onaanvaardbare geurhinder? Hierover deed de Raad van State een uitspraak op 24 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1363).

Artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit

In het eerste deel van mijn blogreeks over de aanvaardbaarheid van geurhinder ben ik ingegaan op de vraag in welke gevallen artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit van toepassing is en wat dit artikel inhoudt. Ook kwam aan de orde dat handhaving vanwege een overtreding van artikel 2.7a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit alleen mogelijk als het handelen of nalaten van een bedrijf hiermee onmiskenbaar in strijd is.

In het tweede deel van mijn blogreeks ben ik ingegaan op mestopslag in relatie tot artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit.

Vergunde bedrijfsactiviteiten

Als de geuremissies van bedrijfsactiviteiten voor het bevoegd gezag geen beletsel vormen om een omgevingsvergunning voor die bedrijfsactiviteiten te verlenen en geen reden vormen om geurvoorschriften aan een omgevingsvergunning te verbinden, dan is dat een aanwijzing dat er geen sprake is van onaanvaardbare geurhinder. Dit kan worden afgeleid uit de uitspraak van de Raad van State van 24 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1363).

Deze uitspraak gaat over een akkerbouwbedrijf met een mestvergistings- en warmtekrachtinstallatie voor het produceren van digestaat en elektriciteit. Het bevoegd gezag heeft hiervoor verschillende omgevingsvergunningen verleend en meldingen geaccepteerd. In de vergunning is een voorschrift opgenomen dat bepaalt dat het bedrijf, kort gezegd, geurhinder moet voorkomen dan wel tot een aanvaardbaar niveau moet beperken.

Volgens het bevoegd gezag voldeed het bedrijf hier niet aan. Daarom heeft het bevoegd gezag aan het bedrijf een last onder dwangsom opgelegd. Het bedrijf is hiertegen opgekomen, en met succes.

Oordeel van de rechter

Zoals de Raad van State namelijk heeft geoordeeld, zijn de verschillende bedrijfsactiviteiten vergund. Weliswaar is hiermee geen ‘geurruimte’ vergund, maar een aantal vergunde activiteiten hangt onlosmakelijk samen met zekere geuremissies. Deze geuremissies vormden voor het bevoegd gezag kennelijk geen beletsel om de gevraagde vergunningen te verlenen of meldingen te accepteren. Ook hebben de geuremissies er niet toe geleid dat het bevoegd gezag aanvullende geurvoorschriften aan de vergunningen heeft verbonden.

Het bedrijf mocht er daarom op vertrouwen dat, indien het overeenkomstig de vergunningen en meldingen zou handelen, geurhinder tot een aanvaardbaar niveau zou zijn beperkt en het niet zou handelen in strijd met het genoemde vergunningvoorschrift.

Bij het bepalen van het aanvaardbaar geurhinderniveau heeft het bevoegd gezag hiermee geen of onvoldoende rekening gehouden. Dat klemt te meer nu op grond van artikel 2.7a, derde lid, van het Activiteitenbesluit bij het bepalen van een aanvaardbaar geurhinderniveau ten minste rekening moet worden gehouden met de historie van het betreffende bedrijf en de bestaande en verwachte geurhinder.

Ook heeft het bevoegd gezag in het kader van de handhavingsprocedure – en meer in het bijzonder bij het bepalen van een aanvaardbaar geurhinderniveau – niet inzichtelijk gemaakt of de gestelde geurnormen van het provinciaal geurbeleid bij een normale bedrijfsvoering kunnen worden nageleefd, zonder dat daarvoor maatregelen moeten worden getroffen die van het bedrijf redelijkerwijs niet kunnen worden gevergd.

Het bevoegd gezag heeft het voor het bedrijf geldend aanvaardbaar geurhinderniveau dan ook niet zorgvuldig vastgesteld. Daarom heeft de Raad van State het handhavingsbesluit vernietigd.

mw. mr. Franca Damen