De intensieve veehouderij in Noord-Brabant: een juridische blik
Al eerder schreef ik over het beleid van de provincie Noord-Brabant met betrekking tot de intensieve veehouderij dat op de schop gaat (http://francadamen.wordpress.com/2012/01/21/provinciaal-beleid-intensieve-veehouderij-op-de-schop/). Zoals ik ook toen al heb vermeld, is voor de provincie Noord-Brabant het beleid hieromtrent met name opgenomen in de diverse reconstructieplannen en in de Verordening Ruimte. In mijn vorige artikel schreef ik over de ontwikkelingen met betrekking tot deze reconstructieplannen en deze verordening, zoals deze sedert december 2011 plaatsvinden. Onderhavig artikel is hier een vervolg op.
Uitspraak rechtbank ’s-Hertogenbosch
In navolging op de uitspraak van rechtbank ’s-Hertogenbosch van 1 december 2011 (LJN BU6561) heeft rechtbank ’s-Hertogenbosch in februari 2012 nog een tweetal uitspraken gedaan met betrekking tot de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant. Ook in deze zaken ging het om de uitbreiding van intensieve veehouderijen. Meer specifiek ging het enerzijds om de weigering van twee projectbesluiten ten behoeve van de uitbreiding van bouwblokken voor een intensieve veehouderij tot meer dan 1,5 hectare (rechtbank ’s-Hertogenbosch 14 februari 2012, LJN BV3858) en anderzijds om de weigering van een aantal bouwaanvragen ten behoeve van intensieve veehouderijen (rechtbank ’s-Hertogenbosch 14 februari 2012, LJN BV3853).
In de uitspraak met betrekking tot de projectbesluiten (BV3858) ging het om het verzoek van betrokkenen om projectbesluiten te nemen zoals bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (in het vervolg: Wro) strekkende tot uitbreiding van het agrarisch bouwblok op hun perceel tot een oppervlakte van circa 2,5 hectare. Het desbetreffende perceel is gelegen in een verwevingsgebied zoals bedoeld in de Reconstructiewet concentratiegebieden (in het vervolg: Rwc). Voor de uitbreiding van het agrarisch bouwblok was een projectbesluit benodigd, nu het vigerende bestemmingsplan ter plaatse slechts voorzag in bouwblokken van 1,5 hectare en geen uitbreidingsmogelijkheden kende.
De gemeente heeft de verzochte projectbesluiten geweigerd wegens strijd met de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant. Deze Verordening zou volgens de gemeente de beoogde uitbreidingen in de weg staan. De rechtbank heeft hieromtrent het volgende overwogen.
In de eerste plaats heeft de rechtbank geoordeeld dat de Verordening Ruimte ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet mede van toepassing was op projectbesluiten. Nu de Verordening na inwerkingtreding van de Wijzigingswet Crisis- en herstelwet van 31 december 2011 wel zag op beschikkingen omtrent projectbesluiten, heeft de rechtbank aanleiding gezien om te beoordelen of de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand kunnen blijven.
Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat artikel 9.3 van de Verordening in samenhang bezien met de ontheffingsmogelijkheid voor uitbreiding van bouwblokken zoals opgenomen in artikel 9.6 lid 1 sub a van de Verordening, zoals deze artikelen in onderhavige zaak aan de orde waren, afwijken van reconstructieplan ‘Beerze-Reusel correctieve herziening’. Tevens heeft de rechtbank overwogen dat in de Verordening op verschillende punten zwaardere eisen worden gesteld dan in het reconstructieplan. Als voorbeeld worden onder meer de eisen aan (de onderbouwing van) een duurzame locatie genoemd.
Vervolgens heeft de rechtbank haar uitspraak van 1 december 2011 herhaald:
“De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het mogelijk is om door middel van een provinciale verordening af te wijken van een geldend reconstructieplan. Deze afwijking heeft in materieel opzicht dezelfde gevolgen als een wijziging van het reconstructieplan. Deze vraag is eerder aan de orde geweest in de uitspraak van deze rechtbank van 1 december 2011, LJN BU6561. De rechtbank acht in dit kader van doorslaggevend belang dat bij de totstandkoming van de Verordening niet die waarborgen in acht zijn genomen waarmee de totstandkoming en wijziging van reconstructieplannen in de Rwc zijn omkleed. Naar het oordeel van de rechtbank verdraagt dit zich niet met de Rwc. Daarom is de Verordening in strijd met de Rw. Om deze reden is de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van 1 december 2011, in het bijzonder rechtsoverweging 20 tot en met 27 van deze uitspraak, van oordeel dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit de Verordening buiten toepassing had dienen te laten.”
In aanvulling hierop heeft de rechtbank nog overwogen dat een gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan slechts rekening dient te houden met niet rechtstreeks doorwerkende beleidsuitspraken in het reconstructieplan (vgl. Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 7 december 2011, LJN BU7074). Dit is naar het oordeel van de rechtbank van een andere orde dan de zich in onderhavige zaak voordoende impliciete wijziging van het reconstructieplan door middel van een provinciale Verordening.
In de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot de weigering van een aantal bouwaanvragen ten behoeve van intensieve veehouderijen (rechtbank ’s-Hertogenbosch 14 februari 2012, LJN BV3853) heeft de rechtbank tevens haar uitspraak van 1 december 2011 herhaald. In deze uitspraak kwam de rechtbank evenwel tot een andere conclusie. Reden daarvoor was de volgende.
In onderhavige uitspraak ging het om het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaren (in het vervolg: de gemeente) inhoudende de weigering van een aantal bouwaanvragen ten behoeve van intensieve veehouderijen wegens strijd met de Verordening Ruimte eerste fase van de provincie Noord-Brabant en wegens gewijzigde gemeentelijke ruimtelijke inzichten. Deze wijziging komt er op neer dat het door de gemeente Haaren niet wenselijk wordt geacht om de uitbreidingsmogelijkheden boven 1,5 hectare voor intensieve veehouderijen in stand te houden, omdat er nog te weinig bekend is over de gezondheidseffecten bij grootschalige varkenshouderijen en dat een maatschappelijk en politiek debat over de wenselijkheid en oprichting van grotere intensieve veehouderijen gaande is.
Ten aanzien van de weigeringsgrond inhoudende de strijdigheid met de Verordening Ruimte heeft de rechtbank, in navolging op haar uitspraak van 1 december 2011 (LJN BU6561), overwogen dat de Verordening ten aanzien van de uitbreidingsmogelijkheden voor intensieve veehouderijen in verwevingsgebieden op meerdere punten afwijkt van beleidsuitspraken in het geldende reconstructieplan. Deze afwijking heeft in materieel opzicht dezelfde gevolgen als een wijziging van het reconstructieplan. Nu bij de totstandkoming van de Verordening niet dezelfde waarborgen in act zijn genomen waarmee de totstandkoming en wijzigingen van reconstructieplannen in de Rwc zijn omkleed, is de Verordening in strijd met de Rwc en had verweerder de Verordening buiten toepassing moeten laten.
Ten aanzien van de weigeringsgrond inhoudende de gewijzigde gemeentelijke ruimtelijke inzichten heeft de rechtbank voorop gesteld dat de rechtbank slechts marginaal kan toetsen of verweerder de benodigde projectbesluiten heeft kunnen weigeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende rekening gehouden met het reconstructieplan nu is gebleken dat verweerder bewust is afgeweken van het, op het reconstructieplan gebaseerde voorheen geldende gemeentelijke beleid. Op basis van de argumenten voor de wijziging in ruimtelijk inzicht heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen besluiten de projectbesluiten te weigeren.
Samenvattend komt het voorgaande er aldus op neer dat rechtbank ’s-Hertogenbosch haar uitspraak van 1 december 2011 continueert, in die zin dat de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant ten aanzien van de uitbreidingsmogelijkheden voor intensieve veehouderijen op meerdere punten afwijkt van reconstructieplannen en dat de Verordening Ruimte – kort gezegd – daardoor in strijd is met de Reconstructiewet concentratiegebieden. Indien en voorzover evenwel sprake is van gemeentelijke ruimtelijke inzichten die afwijken van op het reconstructiebeleid gebaseerd voorheen geldend gemeentelijk beleid, kan de gemeente naar het oordeel van de rechtbank wel de uitbreiding van intensieve veehouderijen weigeren.
Reconstructieplannen reconstructieprovincies
In mijn vorige artikel ‘Provinciaal beleid intensieve veehouderij op de schop’ ben ik tevens nader ingegaan op het voornemen van de provincie Noord-Brabant tot intrekking van de reconstructie- en gebiedsplannen van de provincie. Hiertoe heeft de provincie op 20 december 2011 een ontwerpbesluit vastgesteld, dat gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging konden zienswijzen worden ingediend tegen het ontwerpbesluit.
Begin maart nam de provincie het besluit om de reconstructieplannen in te gaan trekken. De provincie dient dit besluit echter nog ter goedkeuring voor te leggen aan het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en aan het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Blijkens een bericht in Boerderij op 26 maart 2012 zijn volgens Bleker de meeste reconstructieprovincies bezig met een heroverweging en herinrichting van het reconstructiebeleid. Afhankelijk van deze heroverweging en het moment van wijziging van de Reconstructiewet concentratiegebieden zouden provincies volgens Bleker besluiten over het intrekken van de reconstructieplannen.
Deze woorden van Bleker zijn mijns inziens opmerkelijk te noemen indien deze worden vergeleken met de woorden van mevrouw Snijder-Hazelhoff tijdens een algemeen overleg over de intensieve veehouderij op 8 maart 2012 (Handelingen 2011-2012, nr. 61, item 2). Zij gaf aan dat krantenartikelen met een kop als ‘Noord-Brabant trekt stekker uit reconstructie’ voor de ondernemers in het zuiden erg veel onzekerheid met zich brengen. Voorts bracht zij het volgende naar voren:
“In een reactie van het ministerie heb ik opgevangen dat de provincie Noord-Brabant erg ver vooruitloopt op de ontwikkelingen. Het vervallen van de Reconstructiewet zal namelijk pas aan de orde zijn als de reconstructieprojecten volledig zijn afgerond.”
Dat de provincie Noord-Brabant ver vooruit loopt op de ontwikkelingen, is reeds eerder aangegeven door een woordvoerder van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, namelijk dat de provincie wel heel premature besluiten neemt (zie hierover ook mijn artikel over ‘Provinciaal beleid intensieve veehouderij op de schop’).
Tot slot
Hoe de ontwikkelingen verder zullen verlopen, dient vooralsnog afgewacht te worden. Tevens dient afgewacht te worden of de provincie Noord-Brabant van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu goedkeuring zal verkrijgen voor haar besluit tot intrekking van de reconstructie- en gebiedsplannen.
Heeft u naar aanleiding van het voorgaande vragen of opmerkingen, dan verneem ik graag van u.
mw. mr. Franca Damen