Documenten derogatieonderhandelingen niet openbaar
De Staatssecretaris van Economische Zaken behoeft documenten en correspondentie tussen het Ministerie van Economische Zaken en de Europese Commissie aangaande de aanvraag voor derogatie van de Nitraatrichtlijn voor de periode 2014-2017 niet openbaar te maken. Dit oordeelde rechtbank Den Haag in een uitspraak van 19 januari 2017, gepubliceerd op 3 februari 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:434).
In de Wet openbaarheid van bestuur is bepaald dat een ieder informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kan verzoeken bij een bestuursorgaan.
Het verstrekken van deze informatie blijft onder andere achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de betrekkingen van Nederland met andere staten en met andere internationale organisaties. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat hiermee wordt beoogd te voorkomen dat de wettelijke plicht tot het verstrekken van informatie tot gevolg zou hebben dat de Nederlandse internationale betrekkingen schade zouden kunnen lijden.
Voor het toepassen van deze bepaling is voldoende dat men als gevolg van het verschaffen van informatie voorziet dat het internationale contact op bepaalde punten stroever zal gaan lopen. Daarvoor zijn concrete aanwijzingen nodig. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als aan Nederland uitdrukkelijk te verstaan is gegeven dat op de vertrouwelijkheid van de desbetreffende documenten wordt gerekend. Bovendien kan uit de aard en inhoud van de gevraagde informatie zelf volgen dat die voor de andere staat of internationale organisatie vertrouwelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de Staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het openbaar maken van de gevraagde stukken schadelijk is voor de onderhandelingspositie van de Europese Commissie en Nederland in het kader van derogatie van de Nitraatrichtlijn. Als de stukken namelijk openbaar worden gemaakt, is het ook voor andere lidstaten inzichtelijk welke concessies de Europese Commissie heeft gedaan voor Nederland.
Andere lidstaten zouden daarvan gebruik kunnen maken in toekomstige onderhandelingen met de Europese Commissie. Dat is schadelijk voor de onderhandelingspositie van de Europese Commissie en Nederland. Bovendien kan inzicht in het onderhandelingsverloop ook tot gevolg hebben dat lidstaten anders zullen stemmen bij een volgende derogatieaanvraag van Nederland.
Gelet hierop heeft de Staatssecretaris zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uit de aard en inhoud van de gevraagde informatie zelf volgt dat die voor de Europese Commissie vertrouwelijk is.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid het belang van de internationale betrekkingen zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang bij het openbaar maken van de gegevens. De Staatssecretaris behoefde de documenten over de derogatieonderhandelingen dus niet openbaar te maken.
mw. mr. Franca Damen