Geeft een melding Activiteitenbesluit rechten?
Als voor een inrichting eerder een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer is gedaan, kan de drijver van die inrichting aan die melding dan rechten ontlenen? Rechtbank Oost-Brabant heeft hierover op 6 april 2018 (ECLI:NL:RBOBR:2018:1536) een heldere uitspraak gedaan.
Wat was er aan de hand?
Een veehouder heeft voor zijn bedrijf een omgevingsvergunning milieu aangevraagd. Het bedrijf beschikte al over een milieutoestemming:
- in 1998 is een revisievergunning (milieuvergunning) verleend;
- in 2013 is het bedrijf onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit komen te vallen;
- in 2015 is een melding Activiteitenbesluit gedaan.
De melding Activiteitenbesluit is onder andere gedaan voor het houden van 1.499 vleeskalkoenen. De vleeskalkoenen zijn nooit binnen het bedrijf gehouden.
De gemeente heeft de aangevraagde omgevingsvergunning geweigerd, omdat de geurbelasting van de inrichting de geurnorm in de gemeentelijke geurverordening overschrijdt. De veehouder heeft hiertegen beroep ingediend. Volgens hem heeft de gemeente bij de beoordeling ten onrechte niet de melding Activiteitenbesluit (2015) betrokken.
Juridisch kader
Voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting is een milieutoestemming nodig. Afhankelijk van de activiteiten die binnen de inrichting plaatsvinden, is nodig:
- een melding Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 8.41 Wet milieubeheer);
- een omgevingsvergunning milieu (artikel 2.1, eerste lid, sub e, Wabo).
Wanneer een melding of een omgevingsvergunning nodig is, volgt uit artikel 2.1, tweede lid, Besluit omgevingsrecht (Bor).
Voor het veranderen van (de werking van) een inrichting geldt als uitgangspunt dat hiervoor ook een melding of een omgevingsvergunning nodig is. Hierop bestaan enkele uitzonderingen. Dit is vastgelegd in artikel 1.10 Activiteitenbesluit (voor meldingen) respectievelijk artikel 2.4 Bor (voor omgevingsvergunningen).
Oordeel van de rechter
In deze zaak staat de vraag centraal wanneer je rechten kunt verkrijgen op basis van het Activiteitenbesluit. Meer specifiek gaat het om de vraag wanneer het recht om een bepaalde hoeveelheid vee te houden ontstaat in gevallen waarin een bedrijf geheel valt onder de werking van het Activiteitenbesluit. Er zijn verschillende antwoorden mogelijk:
- de indiener ‘verkrijgt’ rechten op het moment van indiening van een volledige melding van een inrichting in overeenstemming met het Activiteitenbesluit;
- de indiener ‘verkrijgt’ rechten op het moment van aanvaarding van een dergelijke melding;
- de indiener ‘verkrijgt’ rechten op het moment van feitelijke uitvoering van een dergelijke melding.
Naar het oordeel van de rechtbank moet worden uitgegaan van optie 3: op dat moment ontstaat het recht op het houden van een veebestand dat bij latere meldingen of vergunningverlening kan worden gebruikt. De rechtbank vindt hiervoor steun in artikel 3.115, tweede lid, Activiteitenbesluit, omdat daarin wordt gesproken over de geurbelasting die de inrichting veroorzaakte. Door een melding zelf wordt geen geurbelasting veroorzaakt. Dat gebeurt pas als er dieren worden gehouden, aldus de rechtbank.
De keuze voor optie 3 brengt wel met zich dat een onderscheid bestaat tussen:
- inrichtingen die vóór 1 januari 2013 een omgevingsvergunning hadden en die na 1 januari 2013 onder het Activiteitenbesluit vallen en
- inrichtingen die onder het Activiteitenbesluit vallen maar niet beschikken over een eerdere omgevingsvergunning die het recht geeft om een bepaalde geurbelasting te veroorzaken.
Volgens de rechtbank is dit onderscheid gerechtvaardigd, omdat de eerder verleende omgevingsvergunning ontegenzeggelijk wel een rechtsgevolg heeft gehad.
Ten aanzien van de andere opties heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Optie 1: een melding geeft niet het recht om een inrichting op te richten of te veranderen. Dit recht wordt namelijk gegeven door het Activiteitenbesluit zelf, in combinatie met het wettelijk systeem in artikel 8.41 Wet milieubeheer, de vergunningplicht op basis van artikel 2.1, eerste lid, sub e, Wabo en de aanwijzing van inrichtingen in artikel 2.1 Bor. Deze optie zou als ongewenst effect hebben dat inrichtingen de maximale milieuruimte binnen het Activiteitenbesluit zouden kunnen melden en deze maximale ruimte vervolgens kunnen claimen zonder er gebruik van te maken.
Optie 2: deze optie valt af, omdat de acceptatie van een melding Activiteitenbesluit geen rechtsgevolg heeft. Dit is vaste rechtspraak.
De uitspraak betekent voor de veehouder in deze zaak dat de gemeente in de beoordeling terecht niet de melding Activiteitenbesluit (2015) heeft betrokken, omdat vaststaat dat de veehouder nooit de gemelde 1.499 vleeskalkoenen binnen zijn inrichting heeft gehouden.
mw. mr. Franca Damen