Geen dubbelwandigheid of omwalling vereist bij vergisters
Op 16 maart 2016 (201500737) heeft de Afdeling een belangrijke uitspraak gedaan voor vergistingsinstallaties. Anders dan de rechtbank Gelderland oordeelde, hoeven vergisters niet dubbelwandig te worden uitgevoerd of te worden voorzien van een omwalling om te voldoen aan de best beschikbare technieken, zoals opgenomen in de BREF emissions from storage.
Situatie
Het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland (hierna: het college) heeft aan Biogasvereniging Achterhoek (hierna: BvA) een omgevingsvergunning milieu verleend voor het oprichten van een co-vergistingsinstallatie. Tegen deze vergunning zijn diverse beroepschriften ingediend. Rechtbank Gelderland verklaarde deze beroepen in haar uitspraak van 16 december 2014 gegrond. Voor een nadere toelichting daarop verwijs ik u graag naar mijn artikel hierover.
Tegen de uitspraak van de rechtbank zijn diverse (incidenteel) hoger beroepschriften ingediend, waaronder ook door het college en BvA. Reden voor de hoger beroepschriften van het college en BvA was met name gelegen in het oordeel van de rechtbank over de wijze waarop de vergisters uitgevoerd moeten worden. Naar het oordeel van de rechtbank zouden vergisters dubbelwandig moeten worden uitgevoerd of moeten worden voorzien van een omwalling om aan de best beschikbare technieken te voldoen.
In de uitspraak komen verschillende interessante aspecten aan de orde. Op de belangrijkste aspecten voor de praktijk ga ik hieronder in.
Dubbelwandigheid c.q. omwalling
Op grond van artikel 2.14, eerste lid, sub c, onder 1, Wabo gelezen in samenhang met artikel 5.4, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht en artikel 9.2, eerste lid, van de Regeling omgevingsrecht moeten in een inrichting de beste beschikbare technieken worden toegepast. Daarvoor moet rekening worden gehouden met BBT-conclusies, zoals deze ook zijn opgenomen in Europese BREF’s. Een van de BREF’s die relevant kan zijn voor een inrichting is de BREF emission from storage. In paragraaf 5.1.1.3 van deze BREF is bepaald dat bij brandbare vloeistoffen of stoffen met een risico op een significante verontreiniging van de bodem en/of aangrenzende watergang een tweede opvangvoorziening vereist is in de vorm van een dubbelwandige tank (vergister) of omwalling.
De rechtbank oordeelde dat de vergisters dubbelwandig moesten worden uitgevoerd of moesten worden voorzien van een omwalling om te voldoen aan de BREF. Tegen dit oordeel van de rechtbank is hoger beroep ingediend.
Uit de BREF blijkt dat deze ziet op de opslag, het transport en de verlading van vloeistoffen, vloeibare gassen en vaste stoffen bij IPPC-installaties. De BREF beschrijft processen waarbij de opslag een activiteit is, waarbij een stof in voorraad wordt gehouden.
De Afdeling heeft geoordeeld dat in de vergisters geen sprake is van pure opslag. Immers worden in de vergisters mest en co-producten vermengd waarbij een langzaam verlopend biologisch proces plaatsvindt. Daarom is de BREF, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet van toepassing op de vergisters.
Dat er geen BBT-conclusie voorhanden is voor (co-)vergisters betekent niet dat aansluiting moet worden gezocht bij de BREF.
Bovendien, al zou de BREF wel van toepassing zijn geweest, dan nog zou geen dubbelwandigheid of omwalling zijn vereist, aldus de Afdeling. Van een dergelijke eis kan namelijk alleen sprake zijn wanneer sprake is van brandbare vloeistoffen of vloeistoffen die een risico vormen voor een significante bodemverontreiniging of een significante verontreiniging van een aangrenzende watergang. Van zo’n vloeistoffen is geen sprake in geval van de mest en co-producten die zich in de vergisters zullen bevinden. Voor wat betreft mest heeft de Afdeling daartoe aansluiting gezocht bij de Nederlandse richtlijn bodembescherming en de Wet bodembescherming. Bovendien, zo heeft de Afdeling overwogen, kunnen in geval van een calamiteit snel maatregelen worden getroffen waardoor geen sprake zou zijn van een risico op een significante verontreiniging van de bodem of een aangrenzende watergang.
Vereisten aan vergunningaanvraag
In de Wabo noch de Richtlijn Industriële Emissies is een verplichting opgenomen op grond waarvan bij een vergunningaanvraag een toets van de beste beschikbare technieken moet worden toegevoegd. Het ontbreken van zo’n toets is dan ook geen reden om een vergunningaanvraag niet in behandeling te nemen.
Een vergunningaanvraag moet wel een schets bevatten van de voornaamste door de vergunningaanvrager bestudeerde alternatieven voor de voorgestelde technologie, technieken en maatregelen. Wanneer deze schets niet bij de vergunningaanvraag is gevoegd, hoeft dit echter niet te betekenen dat de overige ingediende gegevens en bescheiden onvoldoende zouden zijn voor het bevoegd gezag om de vergunningaanvraag te beoordelen.
Bijzondere gevoeligheid
Wanneer een omliggend bedrijf een bijzondere gevoeligheid zou hebben, betekent dit niet dat een vergunning om die reden moet worden geweigerd of dat hieraan extra voorschriften moeten worden verbonden. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik u graag naar mijn artikel “Bijzondere gevoeligheid van nabije objecten niet van belang bij omgevingsvergunning”.
Pathogenen
Door tegenstanders van de vergunning is aangevoerd dat de vergunning geweigerd had moeten worden vanwege de emissie van pathogenen in relatie tot de volksgezondheid. Ten aanzien hiervan heeft de Afdeling overwogen dat in de Verordening dierlijke bijproducten en de Uitvoeringsverordening daarvan onder andere ten aanzien van mest eisen worden gesteld ter bescherming van de volksgezondheid. In bijlage V bij de Uitvoeringsverordening dierlijke bijproducten zijn hiertoe specifieke eisen gesteld aan biogasinstallaties. Naar het oordeel van de Afdeling is niet gebleken dat in strijd met deze verordeningen wordt gehandeld. Daarnaast is naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat naast de in deze verordeningen opgenomen eisen aanvullende voorschriften ten aanzien van het aspect volksgezondheid aan de vergunning hadden moeten worden verbonden.
Slot
Met deze uitspraak zijn een aantal aspecten ten aanzien van vergistingsinstallaties duidelijk geworden, die voor de praktijk van groot belang zijn. Met name is van belang het oordeel van de Afdeling dat vergisters niet dubbelwandig uitgevoerd hoeven te worden en niet hoeven te worden voorzien van een omwalling. Wanneer de Afdeling anders had geoordeeld, zou dit grote gevolgen hebben gehad voor vele bedrijven. Dit geldt zowel voor nieuwe bedrijven (nieuwe vergunningen) als voor bestaande bedrijven die beschikken over een geldende en onherroepelijke vergunning. Overheden zijn namelijk bevoegd om de voorschriften van reeds verleende en onherroepelijke vergunningen aan te passen vanwege ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu. Daarvan is bijvoorbeeld sprake in geval van nieuwe of herziene BBT-conclusies, zoals opgenomen in een BREF. Een aanpassing van de voorschriften zou aan de orde kunnen zijn wanneer sprake is van een nieuwe of herziene BBT-conclusie ná vergunningverlening.
mw. mr. Franca Damen