Geen medewerking aan vestiging intensieve veehouderij in LOG

Wanneer een bepaald gebied als landbouwontwikkelingsgebied is aangewezen, zou je denken dat de vestiging van een intensieve veehouderij binnen dit gebied mogelijk zou moeten zijn. Dat dit niet zonder meer het geval is, blijkt ook weer uit een uitspraak van de Afdeling van 24 december 2014 (201402366).

Feiten en omstandigheden

In deze zaak ging het om het verzoek van Klevar BV aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas om een ruimtelijke procedure te starten voor het mogelijk maken van het oprichten van stallen voor het huisvesten van vleesvarkens en het oprichten van een biovergistingsinstallatie. Dit verzoek is door het college afgewezen. Aangezien Klevar zich hiermee niet kon verenigen, heeft zij tegen dit besluit beroep ingediend bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep van Klevar gegrond verklaard. Tegen deze uitspraak van de rechtbank heeft het college vervolgens hoger beroep ingediend bij de Afdeling.

De vestiging van de intensieve veehouderij op het bewuste perceel was niet rechtstreeks mogelijk op grond van het bestemmingsplan. Om de vestiging mogelijk te maken, was aldus een wijziging van het bestemmingsplan mogelijk.

Van belang is dat het perceel waarop het bouwplan was voorzien, is gelegen in een landbouwontwikkelingsgebied (hierna: LOG) met de nadere aanduiding zoekgebied projectvestiging en incidentele nieuwvestiging. Dit volgt uit het reconstructieplan dat in het verleden door provinciale staten van de provincie Limburg is vastgesteld. Uitgangspunt is de concentratie van de intensieve veehouderij in gebieden die zowel bedrijfseconomisch als wat betreft omgevingskwaliteit duurzaam zijn. De concentratie van intensieve veehouderijen zal via drie sporen worden aangepakt: projectvestiging, incidentele nieuwvestiging en samenvoegen van intensieve veehouderijen op de bedrijfseconomisch meest duurzame locatie. Uit het reconstructieplan volgt dat de zonering intensieve veehouderij en de varkensvrije zone rechtstreeks doorwerken.

Ondanks dat het perceel waarop het bouwplan was voorzien, is gelegen in een landbouwontwikkelingsgebied met de nadere aanduiding zoekgebied projectvestiging en incidentele nieuwvestiging, heeft het college geweigerd medewerking te verlenen aan een ruimtelijke procedure voor het bouwplan. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat nieuwvestiging van een intensieve veehouderij op het perceel op grond van locatiespecifieke factoren ongewenst is. Met dit besluit kon Klevar zich niet verenigen en heeft hiertegen derhalve beroep ingediend bij de rechtbank. Nadat de rechtbank het beroep van Klevar gegrond heeft verklaard, heeft het college bij de Afdeling hoger beroep ingediend. De Afdeling heeft te dien aanzien het volgende overwogen.

LOG in beginsel geschikt

Het feit dat een perceel in een LOG is gelegen, betekent dat het perceel in beginsel geschikt wordt geacht voor de vestiging van een intensieve veehouderij (vgl. ABRS 5 oktober 2011, 201000256). Volgens het reconstructieplan kan op grond van locatiespecifieke factoren de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij in een zoekgebied bij nadere beoordeling ongewenst worden geacht (vgl. ABRS 30 juni 2010, 200908572).

Dat in de gemeentelijke Beleidslijn Intensieve Veehouderij (hierna: BIV) het uitgangspunt is vervat dat alleen een bepaald LOG in beginsel geschikt wordt geacht voor de nieuwvestiging van intensieve veehouderij, doet geen recht aan de aanwijzing van een ander LOG als landbouwontwikkelingsgebied in het reconstructieplan als zodanig (vgl. ABRS 5 oktober 2011, 201000256).

Wanneer het college aan de vestiging van een intensieve veehouderij binnen een LOG geen medewerking wenst te verlenen vanwege locatiespecifieke bezwaren, zal het dit dan ook deugdelijk moeten motiveren (vgl. ABRS 28 mei 2014, 201308132). Nu het college dit in het thans aan de orde zijnde besluit niet heeft onderkend en de door het college genoemde omstandigheden niet zijn aan te merken als locatiespecifieke omstandigheden die aan medewerking in de weg kunnen staan, heeft de Afdeling het beroep van Klevar ongegrond verklaard.

Voorwaarde reconstructieplan: bestaande concentratie intensieve veeteelt

De Afdeling heeft echter aanleiding gezien om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen worden gelaten. In hoger beroep heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan, nu het voorziet in incidentele nieuwvestiging, in strijd is met het reconstructieplan. Op grond van het reconstructieplan kan slechts bij een bestaande concentratie intensieve veehouderijen worden meegewerkt aan incidentele nieuwvestiging, terwijl in dit geval geen bestaande concentratie intensieve veeteelt in de omgeving van het perceel aanwezig is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een bestaande concentratie intensieve veeteelt in de omgeving van het perceel heeft het college naar het oordeel van de Afdeling mogen betrekken hoeveel intensieve veehouderijen binnen een straal van 1 km van het perceel zijn gelegen, wat het ruimtebeslag van deze bedrijven is en hoeveel ruimte tussen deze bedrijven is gelegen. Nu gelet daarop tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van een bestaande concentratie intensieve veeteelt, is het bouwplan in strijd met het reconstructieplan. De Afdeling heeft om die reden de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten.

Slot

Dat de Afdeling het beroep gegrond heeft verklaard en vervolgens direct heeft beoordeeld of de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen worden gelaten, acht ik een goede zaak. Weliswaar is de uitkomst ervan niet bevredigend voor Klevar, maar hiermee wordt wel een nieuwe – wellicht wederom jaren durende – juridische procedure voorkomen.

mw. mr. Franca Damen