0

Geur en ammoniak onderwerpen aan juist beoordelingskader

Milieuaspecten die in veel juridische geschillen ter discussie staan, zijn de aspecten geur en ammoniak. Deze milieuaspecten spelen veelal een rol bij intensieve veehouderijen. Maar ook in andere situaties kunnen geur en ammoniak een belangrijke rol spelen. Het is van belang om deze milieuaspecten in de verschillende situaties te onderwerpen aan een juist beoordelingskader. In het navolgende ga ik hier nader op in. Daarbij zal ik eerst ingaan op het aspect geur en vervolgens op het aspect ammoniak.

Zie voor een update van dit artikel mijn artikel ‘Beoordeling geur en ammoniak mestverwerkingsbedrijf: gaat Raad van State om?’

Geur

Bij vergunningverlening voor veehouderijen vormt de beoordeling van geurhinder een belangrijk onderdeel. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is per 1 januari 2007 het exclusief toetsingskader voor geurhinder afkomstig van dierenverblijven bij veehouderijen. Echter ook in andere juridische procedures kan het aspect geur een belangrijke rol spelen. Als voorbeeld neem ik een mestverwerkingsbedrijf; deze houdt nauw verband met een intensieve veehouderij, maar is zelf niet als een intensieve veehouderij aan te merken.

De vraag is wat het juist beoordelingskader is voor toetsing van het aspect geur bij een mestverwerkingsbedrijf. Regelmatig wordt gesteld dat voor de beoordeling van de geurhinder afkomstig van een mestverwerkingsbedrijf kan worden aangesloten bij de normen voor de geurbelasting uit de Wet geurhinder en veehouderij – danwel een gemeentelijke geurverordening indien daarvan sprake is – nu de geur afkomstig van een mestverwerkingsinstallatie overeenkomt met de geur van een veehouderij. Dit is evenwel niet juist.

Binnen een mestverwerkingsbedrijf komt geuremissie vrij bij het bewerken en verwerken van dierlijke mest. Een mestverwerkingsbedrijf is uitdrukkelijk niet aan te merken als een veehouderij en valt reeds om die reden niet onder de Wgv. De Wgv ziet immers enkel op de geurhinder van dierenverblijven, hetgeen ook voortvloeit uit artikel 2 van deze wet:

“Bij een beslissing inzake de omgevingsvergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij betrekt het bevoegd gezag de geurhinder door de geurbelasting vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven uitsluitend op de wijze als aangegeven bij of krachtens de artikelen 3 tot en met 9.”

Nu van een dierenverblijf in geval van een mestverwerkingsbedrijf geen sprake is, is op de geurhinder afkomstig van een mestverwerkingsbedrijf de Wgv niet van toepassing. Deze geurhinder mag dan ook niet getoetst worden aan de normen voor geurbelasting uit de Wgv en een eventuele gemeentelijke geurverordening. Ook overigens mag de geurhinder afkomstig van een mestverwerkingsbedrijf niet aan deze normen getoetst worden. Deze stelling vindt steun in de Memorie van Toelichting bij de Wgv (Kamerstukken II 2005/06, 30 453, nr. 3):

“Gedurende het productieproces op een veehouderij komt geur vrij. Verschillende geurbronnen kunnen worden onderscheiden. Geur komt in ieder geval vrij bij het opslaan van diervoer, het bereiden van diervoer, het houden van de dieren in de dierenverblijven, het opslaan van mest, het bewerken/verwerken van mest en het afvoeren van mest. Het wetsvoorstel stelt geen regels aan al deze geurbronnen maar beperkt zich tot de geur die vrijkomt als gevolg van het houden van dieren in dierenverblijven. De beoordeling van de andere genoemde geurbronnen valt niet onder de werkingssfeer van deze wet, maar blijft plaatsvinden op grond van hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer. In andere wet- en regelgeving zijn voorschriften opgenomen die mede die geurbronnen reguleren. Ten behoeve van vergunningverlening voor mestverwerkingsinstallaties worden handvatten geboden in de Richtlijn Mestverwerkingsinstallaties.”

Uit de Memorie van Toelichting bij de Wgv blijkt dus uitdrukkelijk dat onder de geurhinder van dierenverblijven niet mede wordt verstaan de geurhinder vanwege het opslaan en verwerken van mest buiten dierenverblijven. Hieruit volgt dat de geurhinder vanwege een mestverwerkingsinstallatie niet is verdisconteerd in de voor toepasselijke stalsystemen vastgestelde emissiefactoren. Deze opvatting vindt ook steun in een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (11 mei 2011, zaaknr. 201004415/1/M2).

Naar aanleiding van het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat de geurbelasting afkomstig van een mestverwerkingsinstallatie niet beoordeeld mag worden aan de hand van de normen zoals opgenomen in de Wgv en een eventuele gemeentelijke geurverordening. De geurhinder vanwege een mestverwerkingsbedrijf dient daarentegen beoordeeld te worden aan de hand van de artikelen 8.10 en 8.11 van de Wet milieubeheer. Binnen dat kader wordt verwezen naar de Nederlandse Emissie Richtlijn (in het vervolg: NER). De NER bevat de Hindersystematiek Geur, bedoeld om bij vergunningverlening de Best Beschikbare Techniek (in het vervolg: BBT) vast te stellen. De hindersystematiek geur is bedoeld om het bepalen van een acceptabel hinderniveau zoveel mogelijk te harmoniseren. Het bepalen van een acceptabel hinderniveau bestaat enerzijds uit een onderzoek naar de geursituatie en het hinderniveau, en anderzijds uit een overweging en beoordeling wat acceptabel is. Daarbij zij direct opgemerkt dat in de NER uitdrukkelijk staat vermeld dat het bij vergunningverlening noodzakelijk is om niet alleen de conclusie over het acceptabele hinderniveau te geven, maar ook de motivering daarvoor op te nemen. Uiteindelijk dient de vergunningverlener op basis van een afweging van alle relevante factoren het acceptabele hinderniveau vast te stellen.

Het onderzoek dat conform de NER uitgevoerd dient te worden, dient duidelijkheid te geven over de geursituatie en het hinderniveau als gevolg van het initiatief. Bij dit onderzoek dient tevens rekening gehouden te worden met maatregelen die overeenkomstig BBT getroffen moeten worden.

Bij het beoordelen van de geurbelasting dient op grond van verschillende aspecten – waaronder de mate van hinder, de aard en waardering van de geur, andere informatie over de hinder en mogelijke emissies, maatregelen overeenkomstig BBT, mogelijke extra maatregelen en de lokale situatie – beoordeeld te worden of het hinderniveau acceptabel is. De hoogte van een acceptabele geurnorm is dus niet enkel afhankelijk van de beleving van de betreffende geursoort. Zoals hiervoor uiteengezet, dienen bij de beoordeling van de vraag of het hinderniveau acceptabel is op grond van de NER meerdere aspecten meegewogen te worden. Deze aspecten betreffen onder meer, zoals reeds aangegeven, de mate van hinder, de aard en waardering van de geur, andere informatie over de hinder en mogelijke emissies, maatregelen overeenkomstig BBT, mogelijke extra maatregelen en de lokale situatie. Daarbij kan – zoals reeds uit het voorgaande voortvloeit – niet worden aangesloten bij de geurnormen afkomstig van veehouderijen. Gelet op het gegeven dat mestverwerkingsinstallaties uitdrukkelijk niet onder de Wet geurhinder en veehouderij vallen, kan voor de geurbeleving ook niet worden aangesloten bij de geur afkomstig van veehouderijen.

Ammoniak

Voor het aspect ammoniak geldt een soortgelijke overweging als voor het aspect geur. Ook bij de beoordeling van de ammoniakemissie vanwege een mestverwerkingsbedrijf wordt regelmatig gesteld dat hiervoor kan worden aangesloten bij de Wet ammoniak en veehouderij (in het vervolg: Wav), nu de ammoniak die vrijkomt bij het verwerken van mest identiek is aan de ammoniak die vrijkomt bij een veehouderij. Om die reden wordt het regelmatig gerechtvaardigd geacht om de wetgeving ten aanzien van ammoniakemissies en veehouderij te gebruiken bij de beoordeling van een mestverwerkingsbedrijf. Dit is evenwel niet juist.

Ook hier geldt dat een mestverwerkingsbedrijf uitdrukkelijk niet is aan te merken als een veehouderij en reeds om die reden niet onder de Wav valt. De Wav ziet immers enkel op de ammoniak van dierenverblijven, hetgeen ook voortvloeit uit artikel 3 lid 1 van deze wet:

“Bij beslissingen inzake de omgevingsvergunning voor de oprichting of verandering van een veehouderij betrekt het bevoegd gezag de gevolgen van ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven uitsluitend op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 7.”

Nu van een dierenverblijf in geval van een mestverwerkingsbedrijf geen sprake is, is op de ammoniakbelasting afkomstig van een mestverwerkingsbedrijf de Wav niet van toepassing. Deze ammoniakbelasting mag dan ook niet getoetst worden aan de normen voor ammoniakemissie uit de Wav. Ook overigens mag de ammoniakbelasting afkomstig van een mestverwerkingsbedrijf niet aan deze normen getoetst worden. Deze stelling vindt steun in de Memorie van Toelichting bij de Wav (Kamerstukken II 2000/01, 27 836, nr. 3):

“Dit wetsvoorstel heeft betrekking op de emissie van ammoniak uit de tot veehouderijen behorende dierenverblijven. Op andere milieubelastende activiteiten binnen een veehouderij blijft de Wet milieubeheer van toepassing. Dit geldt ook voor activiteiten waarbij ammoniak kan vrijkomen, zoals bewerking of verwerking van mest en de opslag van mest buiten een dierenverblijf.”

Uit de Memorie van Toelichting bij de Wav blijkt dus uitdrukkelijk dat onder de ammoniakbelasting van dierenverblijven niet mede wordt verstaan de ammoniakbelasting vanwege het opslaan en bewerken of verwerken van mest buiten dierenverblijven.

Naar aanleiding hiervan dient geconcludeerd te worden dat de ammoniakbelasting afkomstig van een mestverwerkingsinstallatie niet beoordeeld dient te worden aan de hand van de normen zoals opgenomen in de Wav. Deze wet ziet uitdrukkelijk niet op mestverwerkingsbedrijven.

Conclusie

De milieuaspecten geur en ammoniak kunnen in verschillende juridische procedures een belangrijk toetspunt vormen. Het is evenwel van belang om daarbij onderscheid te maken tussen enerzijds intensieve veehouderijen en anderzijds andere situaties, zoals een mestverwerkingsbedrijf. Het is van belang om de aspecten geur en ammoniak in de verschillende situaties te onderwerpen aan een juist beoordelingskader. Zoals ik in het voorgaande heb uiteengezet, geldt voor (onder meer) mestverwerkingsbedrijven een ander beoordelingskader dan voor intensieve veehouderijen.

Mocht u naar aanleiding van het voorgaande vragen of opmerkingen hebben, dan verneem ik dat graag van u.

mw. mr. Franca Damen

Geef een reactie

Your email address will not be published. Required fields are marked *

vijf × 3 =