Geurbelasting 29 oue/m3 acceptabel bij plattelandswoning

Uit een uitspraak van de Afdeling van 17 februari 2016 (201504146) volgt dat een geurbelasting van 29 oue/m3 bij een plattelandswoning acceptabel kan zijn. Van belang daarbij is onder meer dat een plattelandswoning niet wordt beschermd tegen de geurbelasting van de inrichting waartoe de woning planologisch gezien behoort.

Over plattelandswoningen zijn inmiddels veel uitspraken verschenen. Daaruit volgt, samengevat weergegeven, dat ter plaatse van een plattelandswoning moet worden voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen – waarbij ook de emissies van de inrichting waartoe de woning planologisch behoort, moeten worden betrokken – en sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor een nadere toelichting daarop verwijs ik u graag naar de artikelen die ik hierover eerder schreef.

In onderhavige kwestie gaat het om het planologisch mogelijk maken van een plattelandswoning middels het verlenen van een omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik. Tegen deze vergunning heeft de eigenaar van de inrichting (varkenshouderij) waartoe de woning planologisch behoort, beroep en vervolgens hoger beroep ingediend. Hij wil voorkomen dat de plattelandswoning hem belemmert in zijn bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden.

De varkenshouder heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat ter plaatse van de plattelandswoning geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd, omdat de geurbelasting ter plaatse 29 oue/m3 bedraagt. Volgens tabel B van bijlage 3 en bijlage 4 van de Handreiking Wet geurhinder en veehouderij komt dit overeen met een extreem slecht woon- en leefklimaat.

De Afdeling heeft naar aanleiding hiervan overwogen dat gelet op het bepaalde in artikel 2, derde lid, van de Wet geurhinder en veehouderij gelezen in samenhang met artikel 1.1a, eerste lid, Wabo ter plaatse van de woning wat betreft de geuremissie van de varkenshouderij niet hoeft te worden voldaan aan de geurnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij en de gemeentelijke geurverordening.

Deze overweging is in overeenstemming met de Wet plattelandswoningen. Echter, zoals volgt uit de jurisprudentie van de Afdeling, moet eveneens worden beoordeeld of ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ten aanzien daarvan heeft de Afdeling overwogen dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college er niet in redelijkheid van kon uitgaan dat wat betreft het aspect geur geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Daartoe is de Afdeling aangesloten bij de overwegingen van het college. Het college heeft overwogen dat de voorgrondbelasting van de varkenshouderij ter plaatse van de plattelandswoning weliswaar 29 oue/m3 bedraagt, maar dat de range van een acceptabele voorgrondbelasting in het buitengebied in een concentratiegebied zich gelet op artikel 6, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij tussen de 3 en 35 oue/m3 bevindt. Hier wordt onder gebleven. Rekening houdend met de ontstaansgeschiedenis, het feit dat de geurbelasting door de jaren heen is afgenomen en het feit dat het een bewuste keuze zal zijn om in de woning te gaan wonen, wordt de geursituatie volgens het college aanvaardbaar geacht. Daarnaast volgt uit de Memorie van Toelichting bij de Wet plattelandswoningen dat plattelandswoningen minder bescherming behoeven.

De Afdeling heeft met inachtneming van deze overwegingen van het college geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat ter plaatse van de plattelandswoning voor het aspect geur sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

mw. mr. Franca Damen