Geurgevoelige objecten: een overzicht van jurisprudentie
In zowel het milieurecht als het omgevingsrecht speelt in veel procedures het aspect ‘geur’ een belangrijk beoordelingspunt. Zoals ik reeds eerder schreef in mijn blog over ‘Geur en ammoniak onderwerpen aan juist beoordelingskader’ is het van groot belang om het aspect geur te onderwerpen aan een juist beoordelingskader. Daar waar het gaat om geurhinder afkomstig van dierenverblijven (bijvoorbeeld intensieve veehouderijen) is de Wet geurhinder en veehouderij het juist beoordelingskader voor het aspect geur.
Alvorens men tot de vraag komt of, en zo ja welk beschermingsniveau op grond van de Wet geurhinder en veehouderij moet worden gehanteerd, dient eerst te worden beoordeeld of sprake is van een geurgevoelig object, zoals gedefinieerd in artikel 1 Wet geurhinder en veehouderij:
“gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt”
Pas als sprake is van een geurgevoelig object, dan is de Wgv van toepassing. Dan kan ook pas de vraag aan de orde komen welk beschermingsniveau aan dat geurgevoelig object toekomt. Of sprake is van een geurgevoelig object dient blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2005/06, 30 453, nr. 3) te worden beoordeeld aan de hand van het criterium ‘verblijfsduur van de mensen op een locatie’. Deze definitie bestaat uit drie onderdelen.
“a. De locatie is bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf. De locatie moet in het bestemmingsplan een functie hebben voor wonen of verblijf (…)
b. De locatie is blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf (…)
c. De locatie wordt permanent of regelmatig gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf (…) Met een regelmatig verblijf wordt bedoeld een aanwezigheid op de locatie, gedurende een niet onaanzienlijk gedeelte van een tijdseenheid, van één of meer mensen, al dan niet met gelijke tussenpozen.”
Laatstgenoemd onderdeel, te weten ‘de locatie wordt permanent of regelmatig gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf’, dient gelet op de wetsgeschiedenis evenwel slechts in beperkte mate in acht genomen te worden. Terwijl in het eerste wetsvoorstel in de definitie van geurgevoelig object de term ‘regelmatig’ was opgenomen, is deze term later door het aannemen van een amendement namelijk uit de definitie geschrapt (Kamerstukken II 2005/06, 30 453, nr. 19).
“Door het schrappen van de term ‘regelmatig’ wordt alleen bescherming geboden tegen langdurige blootstelling.”
Hieruit blijkt dus uitdrukkelijk dat de Wet geurhinder en veehouderij enkel bescherming biedt tegen langdurige blootstelling. Dit blijkt ook uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (in het vervolg: de Afdeling):
“Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 2005/06, 30 453, nr. 19) valt af te leiden dat met de zinsnede ‘permanent of [op] een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik’ bedoeld is bescherming te bieden tegen langdurige blootstelling.” (Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 24 maart 2010, zaaknr. 200905539/1/H1)
“Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat alleen bescherming tegen langdurige blootstelling aan geurhinder is beoogd (Kamerstukken II 2005/2006, 30 453, nr. 3 p. 16 ev. en nr. 19).” (Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 12 mei 2010, zaaknr. 200902210/1/M2)
Daarnaast kan worden verwezen naar de Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij, opgesteld door InfoMil in samenwerking met het Ministerie van VROM, het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) en de provincie Noord-Brabant:
“Criteria die relevant zijn om te betrekken in de beoordeling zijn:
a. de verblijfsduur van menselijk wonen of verblijf. Van belang is de verblijfsduur op een dag, maar ook het aantal dagen per jaar dat sprake is van wonen of verblijf; indien sprake is van gebouwen die slechts een deel van het jaar worden gebruikt voor wonen of verblijf, kan dit een reden zijn om dit niet als permanent te beschouwen.
b. de aanwezigheid van dagelijks dezelfde personen of steeds wisselende personen. Als iemand elke dag weer opnieuw last heeft van geurhinder, is dat anders dan dat dit incidenteel een keer het geval is. Elke dag opnieuw heeft een meer permanent karakter dan af en toe een keer.
c. de mogelijkheid dat er mensen ook in de nachtperiode in het object verblijven. (…)
Recreatiewoningen of kampeerboerderijen die slechts enkele weken of maanden per jaar (…) in gebruik zijn zullen niet zo snel vergelijkbaar zijn met permanent gebruik. Dezelfde strekking zal van toepassing zijn op het bij een kleinschalige ‘B&B’ verstrekken van logies en ontbijt.”
Gelet op de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie biedt de Wet geurhinder en veehouderij enkel bescherming tegen langdurige blootstelling. Zoals blijkt uit de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij, zijn er een aantal criteria die relevant zijn om te betrekken in de beoordeling of sprake is van een geurgevoelig object. In de eerste plaats gaat het daarbij om de verblijfsduur van menselijk wonen of verblijf. Van belang is de verblijfsduur op een dag, maar ook het aantal dagen per jaar dat sprake is van wonen of verlijf is van belang. In de tweede plaats dient bij de beoordeling of sprake is van een geurgevoelig object rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van dagelijks dezelfde personen of steeds wisselende personen. Als iemand elke dag weer opnieuw last heeft van geurhinder, is dat anders dan dat dit incidenteel een keer het geval is. In de derde plaats dient rekening gehouden te worden met de mogelijkheid dat er mensen ook in de nachtperiode in het object verblijven.
Of sprake is van een geurgevoelig object is telkenmale een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Hieronder wordt enige jurisprudentie van de Afdeling omtrent geurgevoelige objecten uiteengezet.
– Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 26 mei 2010, zaaknr. 200905955/1/H1
“De Kamperhoek is een natuurkampeerterrein zonder kantine, dat (…) geopend is van april tot en met oktober. (…) kampeerders daar niet meer dan enkele weken per jaar verblijven en dat hun tenten of toercaravans slechts kortstondig op het terrein aanwezig zijn. De tenten en toercaravans worden uitsluitend voor eigen gebruik geplaatst en niet aan derden verhuurd. (…) geen vaste seizoensplaatsen aanwezig (…) Onder die omstandigheden moet worden geoordeeld dat de aanwezigheid, en daarmee het gebruik, van de tenten en toercaravans op het natuurkampeerterrein zodanig beperkt van duur is dat deze niet permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat die tenten en toercaravans niet kunnen worden aangemerkt als een geurgevoelig object in de zin van artikel 1 van de Wgv.”
Zoals uit voormeld citaat blijkt, was in deze zaak sprake van verblijf van enkele weker per jaar. De Afdeling heeft geoordeeld dat dit verblijf zodanig beperkt van duur is dat deze niet permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik wordt gebruikt en dat er om die reden geen sprake is van een geurgevoelig object.
– Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 24 maart 2010, zaaknr. 200905539/1/H1
“Blijkens de bij de bouwaanvraag behorende stukken zal de heemschuur worden gebruikt voor vergaderingen die eens of enkele malen per maand zullen plaatsvinden en voor het houden van één of enkele tentoonstellingen per jaar, die één of enkele dagen zullen duren. In de van de vrijstelling deel uitmakende ruimtelijke onderbouwing van 2 november 2006 is vermeld dat de schuur dienst zal doen als opslagplaats van historische voorwerpen en incidenteel als vergaderruimte en expositieruimte.
Gelet op het incidentele en kortdurende karakter van dit gebruik voor menselijk verblijf kan dat niet worden aangemerkt als een gebruik dat met permanent gebruik valt gelijk te stellen. De voorzieningrechter heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college de heemschuur terecht niet heeft aangemerkt als een geurgevoelig object.”
– Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 12 mei 2010, zaaknr. 200902210/1/M2
“In geschil is de vraag of de winkel gedurende zes dagen per week gedurende een vaste tijdseenheid van enkele uren is bemand. Alleen bij bevestigende beantwoording van die vraag is de winkel aan te merken als een geurgevoelig object in de zin van artikel 1 van de Wet geurhinder.”
– Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 11 april 2012, zaaknr. 201109676/1/A1
“Ter zitting is toegelicht dat ongeveer zes keer per jaar workshops zullen worden gegeven aan groepen van maximaal 30 personen. In de aan de vrijstelling ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing is ook gesteld dat de workshops zes keer per jaar zullen plaatsvinden. De bedoeling is dat de workshops buiten worden gegeven en alleen bij slecht weer wordt uitgeweken naar de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarnaast wordt met de vrijstelling kunstenaars uit de omgeving de mogelijkheid geboden ter plaatse kunst te maken. Dat vindt ongeveer één keer per week plaats door maximaal zes kunstenaars. Ook zij werken uitsluitend bij slecht weer binnen in de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daar zijn ook een kleine keuken en toilet voorzien die gebruikt worden door de kunstenaars, de deelnemers aan een workshop en wandelaars en fietsers die het perceel gebruiken als start-, rust- of eindpunt van een wandel- of fietsroute. Deze omstandigheden in aanmerking genomen moet geoordeeld worden dat het gebruik van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op kleine schaal zal plaatsvinden. De meeste activiteiten vinden buiten plaats. Derhalve zullen er geen personen gedurende een niet onaanzienlijk gedeelte van een tijdseenheid in de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing verblijven en zal de bebouwing dan ook niet op een met permanent verblijf vergelijkbare wijze worden gebruikt. De verleende vrijstelling maakt dan ook niet een zodanig gebruik van de bebouwing mogelijk dat deze uit geurgevoelige objecten bestaat als bedoeld in artikel 1 van de Wgv. Dat, naar gesteld, op het perceel ook feesten en partijen worden georganiseerd in de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, wat daar ook van zij, leidt niet tot een ander oordeel.
Heeft u een vraag over geurgevoelige objecten, de Wet geurhinder veehouderij of het milieurecht danwel omgevingsrecht in het algemeen, dan kunt u te allen tijde contact met mij opnemen.
mw. mr. Franca Damen