‘Geurperikelen’ bij gecombineerde luchtwassers

De verhoging van de geuremissiefactoren voor gecombineerde luchtwassers per 20 juli 2018 leidt tot de nodige ‘geurperikelen’. Deze verhoging kan bijvoorbeeld leiden tot een verzoek om een omgevingsvergunning voor een varkenshouderij in te trekken of de daaraan verbonden voorschriften te wijzigen. Op 15 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:108) deed de Raad van State hier een interessante uitspraak over.

Achtergrond

In maart 2018 is het onderzoeksrapport ‘Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen’ van WUR gepubliceerd. In dit rapport concludeert WUR dat gecombineerde luchtwassers veel minder geur blijken te reduceren dan waarvan wordt uitgegaan. Naar aanleiding hiervan zijn de geuremissiefactoren voor gecombineerde luchtwassers in de bijlage bij de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) verhoogd. Deze wijziging van de Rgv is op 20 juli 2018 in werking getreden en wordt hierna ook wel ‘Rgv 2018’ genoemd.

Wat was er aan de hand?

De provincie Limburg heeft op 21 januari 2014 een omgevingsvergunning milieu verleend aan een varkenshouderij. Deze vergunning is onherroepelijk.

In de varkenshouderij worden gecombineerde luchtwassers toegepast. In de vergunning is hiervoor uitgegaan van een geurreductie van 85%. Dit volgde namelijk uit de op dat moment geldende geuremissiefactoren in de Rgv.

Op grond van de Rgv 2018 wordt voor de vergunde luchtwassers niet meer uitgegaan van 85% ammoniakemissiereductie, maar van slechts 45%. Dit was voor een aantal omwonenden aanleiding om de provincie te verzoeken om de omgevingsvergunning voor de varkenshouderij in te trekken of zodanig te wijzigen dat de vergunde bedrijfsvoering ten minste voldoet aan de wettelijke eisen van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) gebaseerd op de meest actuele milieuinzichten.

De provincie heeft geweigerd om de omgevingsvergunning in te trekken. Wel heeft de provincie een aantal vergunningvoorschriften gewijzigd. Dit heeft de provincie gedaan op grond van artikel 2.31, tweede lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De provincie heeft in de vergunning een meetverplichting, streefnormen en grenswaarden voor geuremissie opgenomen. De streefnormen zijn gebaseerd op een geurverwijderingsrendement van de luchtwasser van 85% en de grenswaarden op een rendement van 45%.

De omwonenden vinden dit niet genoeg en hebben daarom beroep en vervolgens hoger beroep ingediend.

Juridisch kader

Artikel 2.31, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat het bevoegd gezag de voorschriften van een omgevingsvergunning moet wijzigen als blijkt dat de nadelige gevolgen die een inrichting voor het milieu veroorzaakt

  • gezien de ontwikkeling van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu verder kunnen of
  • gezien de ontwikkeling van de kwaliteit van het milieu verder moeten

worden beperkt.

Artikel 2.31, tweede lid, onder b, van de Wabo bepaalt dat het bevoegd gezag de voorschriften van een omgevingsvergunning milieu kan wijzigen als dit in het belang van de bescherming van het milieu is.

Artikel 2.33, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning milieu intrekt als de inrichting ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en artikel 2.31 daarvoor redelijkerwijs geen oplossing biedt.

Oordeel van de rechter

Weigering intrekking vergunning

De Raad van State is eerst ingegaan op de vraag of de provincie terecht heeft geweigerd om de vergunning in te trekken. Hiervoor is van belang dat een omgevingsvergunning milieu pas mag worden ingetrokken als:

  • de inrichting ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en
  • de nadelige gevolgen niet voldoende kunnen worden beperkt met een wijziging van de vergunningvoorschriften.

Volgens de Raad van State staat niet vast dat de varkenshouderij ontoelaatbare geurhinder zal veroorzaken. Daarvoor zijn verschillende redenen.

  • Het is nog niet duidelijk of de varkenshouderij het streefpercentage van 85% geurreductie bij een optimale instelling van de luchtwassers niet kan halen.
  • De varkenshouderij heeft andere mogelijkheden in onderzoek om de geuremissie te verminderen.
  • In de praktijk moet na geurmetingen blijken welke geurreductie voor de varkenshouderij feitelijk haalbaar is.
  • Het geurreductiepercentage van 45% in de Rgv 2018 is een niveau dat minimaal kan worden gehaald. Gecombineerde luchtwassers kunnen in de praktijk mogelijk een hoger reductiepercentage halen.
  • Het geurreductiepercentage van 45% in de Rgv 2018 is geen algemeen aanvaard milieutechnisch inzicht dat geldt voor alle stallen met vergunde gecombineerde luchtwassers.
  • De gewijzigde inzichten over geurreductiepercentages van gecombineerde luchtwassers geven geen duidelijkheid over de geurreductie die in dit geval kan worden gehaald.

De provincie heeft de omgevingsvergunning voor de varkenshouderij daarom terecht niet geheel of gedeeltelijk ingetrokken naar aanleiding van de Rgv 2018.

Wijziging vergunningvoorschriften

Vervolgens heeft de Raad van State de gewijzigde vergunningvoorschriften beoordeeld. In dat kader heeft de Raad van State allereerst opgemerkt dat een nieuw inzicht over de effectiviteit van een bepaalde techniek geen technische ontwikkeling in de zin van artikel 2.31, eerste lid, sub b, van de Wabo is. Met het gewijzigde inzicht verandert de techniek immers niet.

De nieuwe inzichten over de geurreductie van luchtwassers hebben ook niet geleid tot de ontwikkeling van nieuwe technieken om geur vanuit dierenverblijven te reduceren. Gecombineerde luchtwassers worden nog steeds beschouwd als de beste beschikbare techniek om de geurhinder te beperken.

In de oude vergunningvoorschriften stond dat de gecombineerde luchtwassers een geurverwijderingsrendement van 85% halen. De provincie heeft dit percentage uit de voorschriften geschrapt. Dat mocht de provincie ook doen, omdat het percentage geen zelfstandige betekenis heeft. Het percentage is alleen bedoeld als een extra omschrijving van het vergunde type luchtwasser. Dat type werd in de oude Rgv beschreven als een systeem met 85% geurreductie.

Het schrappen van het percentage uit de vergunningvoorschriften heeft dan ook geen gevolgen voor het milieu. De geurbelasting die de varkenshouderij mag veroorzaken, verandert hierdoor niet.

De provincie hoefde ook niet alsnog een geurverwijderingsrendement van 85% voor te schrijven. Want als de varkenshouderij dat rendement niet kan halen, dan kan het bedrijf niet overeenkomstig de vergunning in werking zijn.

Het was voldoende om de streefnormen en meetverplichtingen op te leggen. Dit is volgens de Raad van State vooralsnog namelijk toereikend om het milieu te beschermen.

Als de varkenshouderij de streefnormen zou overschrijden en niet aan de inspanningsverplichting zou voldoen, dan kan dat voor de provincie aanleiding zijn om anders te beslissen. Dan zou de provincie de omgevingsvergunning alsnog geheel of gedeeltelijk in kunnen trekken of de vergunningvoorschriften opnieuw kunnen wijzigen.

Franca Damen, advocaat Damen Legal