Milieueffectrapport vereist vanwege endotoxinen veehouderij
De gevolgen van de emissie van endotoxinen door een veehouderij kunnen zodanig zijn dat hiervoor in het kader van een omgevingsvergunning milieu een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Dit oordeelde de Raad van State in een uitspraak van 25 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2496).
Wat was er aan de hand?
Gemeente Mill en Sint Hubert heeft de aanvraag voor een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) voor het veranderen van een varkenshouderij in een pluimveehouderij geweigerd. Volgens de gemeente veroorzaakt een pluimveehouderij meer emissies van fijnstof, ammoniak en endotoxinen dan een varkenshouderij en dit kan volgens verschillende onderzoeken negatieve gezondheidseffecten veroorzaken.
De nadelige gevolgen van het veranderen van een varkenshouderij in een pluimveehouderij kunnen daarom volgens de gemeente zo groot zijn, dat een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Om die reden heeft de gemeente de aangevraagde OBM geweigerd. Tegen dit weigeringsbesluit heeft de varkenshouder (hoger) beroep ingediend.
Juridisch kader
Wanneer een OBM wordt aangevraagd voor een veehouderij is het toetsingskader erg beperkt. Er kunnen, kort gezegd, twee redenen zijn waarom een veehouderij een OBM nodig heeft, namelijk:
- er moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt;
- er moet worden beoordeeld of er wordt voldaan aan de grenswaarden voor fijnstof.
Dit staat in artikel 2.1, eerste lid, sub i, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gelezen in samenhang met artikel 2.2a Besluit omgevingsrecht (Bor).
Een OBM kan in deze gevallen op grond van de wet (artikel 5.13b Bor) enkel worden geweigerd, indien:
- het bevoegd gezag tot de conclusie komt dat een milieueffectrapport moet worden gemaakt;
- de grenswaarden voor fijnstof worden overschreden.
In onderhavige zaak ging het om een OBM-plicht vanwege de beoordeling of een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. Bij die beoordeling moet:
- de informatie als bedoeld in artikel 7.16, tweede en vierde lid, Wet milieubeheer worden genomen;
- rekening worden gehouden met de aspecten als bedoeld in artikel 7.17, derde lid, Wet milieubeheer.
Aan de hand hiervan moet het bevoegd gezag beoordelen of er vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die de aangevraagde activiteit voor het milieu kan hebben, een MER moet worden gemaakt. Als het bevoegd gezag tot de conclusie komt dat een MER moet worden gemaakt, dan moet het bevoegd gezag de OBM weigeren. Dan is in plaats van een OBM een omgevingsvergunning milieu vereist.
Oordeel van de rechter
Voor het beantwoorden van de vraag of het noodzakelijk is om een MER te maken met het oog op de gevolgen van endotoxinen, heeft de Raad van State allereerst gewezen op een andere uitspraak van 25 juli 2018 (zie daarover mijn blog ´Nieuwe uitspraak over toetsing endotoxinen veehouderij´). In die uitspraak heeft de Raad van State overwogen dat er:
¨zowel wat de voor blootstelling aan endotoxinen te hanteren advieswaarden, als de wijze waarop kan worden berekend welke concentratie endotoxinen zal worden veroorzaakt door een veehouderij, thans nog een aanzienlijk aantal vragen bestaat [toevoeging FD] waarvoor verder wetenschappelijk onderzoek is vereist. Dit laat evenwel onverlet dat een bestuursorgaan bij zijn besluitvorming over een inrichting mede de gevolgen van emissies van endotoxinen betrekt. Het is aan het bestuursorgaan om te bepalen op welke wijze dat gebeurt.¨
De gemeente Mill en Sint Hubert heeft bij het weigeringsbesluit de gevolgen van emissie van endotoxinen betrokken en daarbij geconcludeerd dat een MER nodig is. Naar het oordeel van de Raad van State kon de gemeente tot deze conclusie komen. Dat uit verder onderzoek kan blijken dat de gevolgen niet zodanig zijn dat geen vergunning voor de veehouderij kan worden verleend, doet daar niets aan af. Een besluit dat een MER moet worden gemaakt, houdt namelijk geen oordeel in over de vraag of de activiteit al dan niet zal kunnen worden toegestaan.
Hoewel het MER een beschrijving van alle milieugevolgen moet bevatten, zal het daarin op te nemen onderzoek – gelet op de aanleiding voor het maken van het MER – naar het oordeel van de Raad van State vooral betrekking kunnen hebben op endotoxinen.
Nadat een MER voor de veehouderij is gemaakt, kan hiervoor een omgevingsvergunning milieu worden aangevraagd. In dat kader zal dan opnieuw, aan de hand van het toetsingskader, moeten worden beoordeeld of een omgevingsvergunning voor de veehouderij kan worden verleend.
mw. mr. Franca Damen