Plattelandswoning kent eigen beoordelingswijze woon- en leefklimaat
Ter plaatse van een plattelandswoning moet sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit blijkt inmiddels duidelijk uit de rechtspraak. De mate van bescherming is echter anders dan bij een burgerwoning en lijkt behoorlijk rekbaar. Op 18 mei 2016 (201406460/3) deed de Afdeling hierover een heldere uitspraak.
In deze uitspraak gaat het over het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan ten behoeve van een plattelandswoning. Centraal staat de vraag of ter plaatse van de plattelandswoning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daartoe is onder andere de gemeentelijke Beleidsnota plattelandswoningen (hierna: Beleidsnota) van belang.
Eerdere rechtspraak
Uit de rechtspraak blijkt inmiddels duidelijk dat ter plaatse van een plattelandswoning sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor wat betreft luchtkwaliteit is het toetsingskader het striktst. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 4 februari 2015 immers geoordeeld dat ter plaatse van een plattelandswoning moet worden voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor andere milieuaspecten geldt een minder strikt toetsingskader. Een plattelandswoning wordt immers niet beschermd tegen de emissies van de inrichting waarvan de woning geacht wordt deel uit te maken. Voor wat betreft geur heeft de Afdeling eerder reeds een geurbelasting van 29 oue/m3 acceptabel geacht.
Geur
Ten aanzien van het aspect geur bepaalt de Beleidsnota dat een hogere geurbelasting dan 8 oue/m3 slechts mogelijk is indien niet aannemelijk is dat er gezondheidsrisico’s te verwachten zijn. Uit het geurrapport dat voor onderhavige kwestie is opgesteld, volgt dat de geurbelasting ter plaatse van de plattelandswoning 25,7 oue/m3 bedraagt. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat dit niet een zodanige geurbelasting is dat aannemelijk is dat er gezondheidsrisico’s te verwachten zijn, zodat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ondanks dat de in de Beleidsnota opgenomen geurnorm fors wordt overschreden, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat gezondheidsrisico’s te verwachten zijn.
Geluid
In de Beleidsnota is een algemene geluidnorm van 50 dB(A) opgenomen. Afwijking hiervan is slechts onder dezelfde voorwaarden mogelijk als afwijking van de geurnorm, zoals hiervoor besproken. De raad is hieraan voorbij gegaan en heeft aansluiting gezocht bij de geluidnorm die geldt voor bedrijfswoningen op bedrijventerreinen. Ondanks dat de raad hiermee niet de gemeentelijke Beleidsnota heeft gevolgd, gaat de Afdeling in haar uitspraak mee in de door de raad ter zitting nader gegeven toelichting. De geluidbelasting ter plaatse van de plattelandswoning voldoet aan de op grond van het Activiteitenbesluit voor bedrijfswoningen op bedrijventerreinen geldende geluidnorm. Gelet daarop zijn geen gezondheidsrisico’s te verwachten.
Gewasbeschermingsmiddelen
De plattelandswoning is gelegen op een afstand van slechts vijf meter van een boomgaard waar gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden gebruikt. Uit de rechtspraak volgt dat een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk wordt geacht. Afwijking van deze afstand is weliswaar mogelijk, maar dient deugdelijk te worden gemotiveerd.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in onderhavige kwestie onvoldoende onderzocht of voor de bewoners van de plattelandswoning gezondheidsrisico’s te verwachten zijn als gevolg van de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in de naastgelegen boomgaard. In zoverre is niet gewaarborgd dat ter plaatse van de woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Aan dit oordeel heeft de Afdeling onder meer ten grondslag gelegd dat de raad in het bestemmingsplan niet is uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. De raad is ten onrechte uitgegaan van het gebruik van driftreducerende spuittechnieken. Bij afwezigheid van oppervlaktewater bestaat in dit geval namelijk geen wettelijke verplichting tot het gebruik van driftreducerende spuittechnieken. De raad mocht daar dan ook niet ongemotiveerd van uitgaan. Ook is de raad ten onrechte voorbij gegaan aan een rapport waaruit volgt dat bij een standaard spuittechniek en een wintergroene haag een minimale afstand van vijf meter in een volbladsituatie tot vijftien meter in een kale boom situatie nodig is, nu in onderhavige kwestie niet aan deze afstand wordt voldaan. Het plan is in zoverre in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel vastgesteld, reden waarom de Afdeling het plan heeft vernietigd.
mw. mr. Franca Damen