Recente uitspraken plattelandswoning
De afgelopen weken heeft de Afdeling een aantal uitspraken gedaan over plattelandswoningen. Deze uitspraken vormen een vervolg op de uitspraak van 4 februari 2015, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat de wijze waarop plattelandswoningen worden beoordeeld in strijd is met de Richtlijn luchtkwaliteit. In dit artikel ga ik in op de recente uitspraken die de Afdeling heeft gedaan over plattelandswoningen.
Juridisch kader
Voor een toelichting op de Wet plattelandswoningen verwijs ik u graag naar mijn artikel “Vergunning voor plattelandswoning vernietigd”. Voor een toelichting op de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2015 verwijs ik u graag naar mijn artikel “Beoordeling plattelandswoning in strijd met Wet luchtkwaliteit”.
ABRS 22 april 2015
Op 22 april 2015 (201404086) heeft de Afdeling een uitspraak gedaan over het bestemmingsplan “Buitengebied 2013” van de gemeente Scherpenzeel. In dit bestemmingsplan is voor een perceel voorzien in de mogelijkheid om de ter plaatse aanwezige woning te bewonen als plattelandswoning. Tegen deze mogelijkheid is beroep ingediend door de (oorspronkelijk) bij de plattelandswoning behorende veehouderij. De veehouder heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening, omdat de plattelandswoning onaanvaardbare hinder zal ondervinden door zijn bedrijf en dat zijn bedrijfsactiviteiten daardoor zullen worden belemmerd.
Ten aanzien van de aspecten geur, geluid en trillingen heeft de Afdeling het beroepschrift ongegrond verklaard. Reden daarvoor is, samengevat weergegeven, dat een plattelandswoning meer hinder mag blijven ondervinden van het bedrijf waartoe het behoorde dan een reguliere burgerwoning en dat er uit het verleden geen klachten bekend zijn. Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit heeft de Afdeling verwezen naar haar uitspraak van 4 februari 2015. De aanwezigheid van de plattelandswoning zou de bedrijfsactiviteiten van de veehouderij kunnen beperken als de veehouder die activiteiten zou willen wijzigen of uitbreiden en die wijziging of uitbreiding zou leiden tot een overschrijding van de normen voor de luchtkwaliteit ter plaatse van de plattelandswoning. In het bestemmingsplan is niet inzichtelijk gemaakt dat zich ter plaatse van de beoogde plattelandswoning ook in dat geval geen overschrijding van de normen voor de luchtkwaliteit zal voordoen. De Afdeling heeft het bestemmingsplan in zoverre dan ook vernietigd.
ABRS 29 april 2015
Op 29 april 2015 (201401570) heeft de Afdeling een uitspraak gedaan over het bestemmingsplan “Buitengebied Nederweert 2e herziening”. In het bestemmingsplan is een algemene regeling ten behoeve van plattelandswoningen opgenomen. De gemeenteraad heeft ervoor gekozen om burgerwoning van agrarische bedrijfswoningen categoriaal toe te staan voor woningen die reeds op 1 september 2007 voor burgerbewoning gebruikt werden waarbij de hoofdbewoner sindsdien niet gewijzigd is, danwel waarvoor na die datum een persoonsgebonden beschikking is verleend, danwel waarvoor na die datum een ontheffing / afwijking is verkregen. In de toelichting op het bestemmingsplan staat hieromtrent onder meer vermeld dat er bij de beoordeling van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat vanuit is gegaan dat dit voor een agrariër die in een agrarische bedrijfswoning woont voldoende is. Een burger die er zelf voor kiest om op korte afstand van een agrarisch bedrijf in een agrarische bedrijfswoning te gaan wonen, zal hetzelfde leefklimaat moeten aanvaarden.
Naar aanleiding van het beroepschrift dat hieromtrent is ingediend, heeft de Afdeling overwogen dat de gemeenteraad bij de totstandkoming van een bestemmingsplan dient te beoordelen in welke gevallen het in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening om planologisch toe te staan dat derden wonen in een (voormalige) agrarische bedrijfswoning. De raad dient te beoordelen of er bijzondere gevallen zijn waarbij het aspect woon- en leefklimaat in de weg staat aan het toekennen van een plattelandswoning. Slechts onder die omstandigheden kan worden voorzien in een plattelandswoning. De raad heeft een dergelijke beoordeling ten onrechte niet gemaakt. Het is niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening om illegale situaties te legaliseren indien geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse. Dat de woning niet wordt beschermd tegen de milieuemissie van het bijbehorende agrarische bedrijf ter plaatse van de desbetreffende percelen betekent niet zonder meer dat hier een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Het valt op dat de Afdeling in bovenstaande overwegingen niet is ingegaan op haar uitspraak van 4 februari 2015. Immers heeft zij daarin geoordeeld dat de woning wél wordt beschermd ten aanzien van de luchtkwaliteit, waarbij met name de emissie van fijnstof van belang is. Gelet op deze uitspraak heeft de Afdeling in haar uitspraak van 29 april 2015 bovendien ook ten onrechte overwogen dat de bedrijfsvoering van veehouderijen door het toestaan dat (voormalige) agrarische bedrijfswoningen als burgerwoningen worden gebruikt ten opzichte van de situatie waarin de woningen dienst deden als bedrijfswoningen bij een veehouderij, niet verder wordt beperkt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2015 blijkt immers duidelijk dat veehouderijen onder omstandigheden wél in hun bedrijfsvoering kunnen worden beperkt door het toestaan van een plattelandswoning, nu ten aanzien van deze woning ook de luchtkwaliteit van het bijbehorend agrarisch bedrijf moet worden beoordeeld.
ABRS 6 mei 2015
Op 6 mei 2015 (201406460) heeft de Afdeling een uitspraak gedaan over het bestemmingsplan “Herziening bestemmingsplan buitengebied, Wegelaar 7”. Met dit plan wordt de woning op dit adres bestemd als plattelandswoning in de zin van artikel 1.1a Wabo. De woning betreft een voormalige agrarische bedrijfswoning bij het door HAJBA en een veehouder ter plaatse geëxploiteerde agrarische bedrijf. Tegen dit bestemmingsplan hebben HAJBA en de veehouder (hierna: de veehouder) beroep ingediend.
Met de norm van een goede ruimtelijke ordening, voor zover deze ziet op de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning en waarop de veehouder zich beroept, wordt beoogd zowel de belangen van de omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als de belangen van agrarische bedrijven bij een ongehinderde bedrijfsuitoefening te waarborgen. Degene die een agrarisch bedrijf voert, kan, omdat hij geconfronteerd kan worden met klachten van de bewoners van een plattelandswoning over die milieugevolgen, aanvoeren dat in het plangebied vanwege de milieugevolgen van zijn bedrijf, waaronder de geur- en geluidbelasting ter plaatse van de plattelandswoning, geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Een beroepsgrond hieromtrent van de veehouder stuit dat ook niet op het relativiteitsvereiste.
De gemeente waarin de plattelandswoning in onderhavige kwestie is gelegen, heeft een Beleidsnota plattelandswoningen opgesteld. In deze Beleidsnota staat vermeld dat de gemeenteraad ten behoeve van de aanwijzing van een plattelandswoning het bestemmingsplan kan wijzigen, indien aan de in de Beleidsnota genoemde voorwaarden wordt voldaan. In onderhavige kwestie staat vast dat niet aan deze voorwaarden wordt voldaan. De gemeenteraad heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat in deze zaak niet aan de Beleidsnota getoetst zou hoeven worden vanwege bijzondere omstandigheden. Immers is de Beleidsnota aan te merken als een beleidsregel, waaraan getoetst moet worden. Bijzondere omstandigheden moeten worden geacht in het beleid te zijn verdisconteerd.
Nu niet aan de voorwaarden uit de Beleidsnota wordt voldaan, heeft de Afdeling het bestemmingsplan vernietigd en de gemeenteraad opgedragen een nieuw besluit te nemen:
“De raad dient daartoe inzichtelijk te maken waarom ter plaatse van de woning aan de Wegelaar 7 sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft de geur- en geluidbelasting ter plaatse van de woning, zulks met inachtneming van de hiervoor op dat moment geldende beleidsregels. Daarbij dient de raad tevens inzichtelijk te maken dat de luchtkwaliteit en de gestelde ligging van de woning binnen een spuitzone niet aan een bestemming als plattelandswoning in de weg staan. Ten aanzien van de luchtkwaliteit verwijst de Afdeling in dit verband naar haar uitspraak van 4 februari 2015 (…)”
Slot
In lopende procedures waarbij een voormalige agrarische bedrijfswoning tot plattelandswoning wordt gemaakt, is het gelet op de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2015 raadzaam om alsnog de luchtkwaliteit ter plaatse van de woning te beoordelen, voor zover dit nog niet is gedaan. Dat dit van belang is, blijkt ook weer duidelijk uit de hiervoor genoemde uitspraken.
mr. Franca Damen