Stalderingsregeling voor Brabantse veehouderij
Als het aan de provincie Noord-Brabant ligt, kunnen Brabantse veehouderijen alleen nog uitbreiden als de stallen van een andere veehouderij komen te vervallen. De provincie is voornemens om daarvoor in de Verordening Ruimte 2014 een stalderingsregeling op te nemen. Hiervoor heeft in het voorjaar van 2017 een ontwerp wijziging van de verordening ter inzage gelegen.
De stalderingsregeling zal worden opgenomen in artikel 26 van de Verordening Ruimte 2014 (VR2014) en geldt in aanvulling op de al bestaande eisen voor de uitbreiding van veehouderijen (artikelen 6.3 en 7.3 van de VR2014).
Hokdierhouderij
De stalderingseis zal alleen gelden voor de zogenaamde ‘hokdierhouderij’:
“veehouderij met uitzondering van melkrundveehouderij en schapenhouderij”
De reden dat de melkveehouderij vooralsnog wordt uitgezonderd van de stalderingsregeling is volgens de toelichting op de wijziging van de VR2014 dat er momenteel landelijk een aantal maatregelen in voorbereiding dan wel in uitvoering is die de intensiteit en omvang van deze sector sturen.
Stalderingsregeling
De vestiging van of omschakeling naar een hokdierhouderij zal alleen nog toegestaan worden als is aangetoond dat:
- binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of door herbestemming mits is aangetoond dat het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;
- de oppervlakte van de sanering tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte die met de vestiging of omschakeling in gebruik wordt genomen;
- de sanering plaatsvindt in directe samenhang met de vestiging of omschakeling naar een hokdierhouderij en dat voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling.
Eenzelfde bepaling geldt voor de toename van de oppervlakte dierenverblijf voor een hokdierhouderij.
Gevolgen
De stalderingsregeling heeft grote gevolgen voor veehouderijen die hieraan moeten voldoen (denk met name aan de varkenshouderij en pluimveehouderij). Hokdierhouders zullen de stallen van een stoppende hokdierhouderij op moeten kopen om hun eigen bedrijf uit te mogen breiden. Dit leidt tot meerkosten die bovenop de extra kosten komen die reeds gepaard gaan met de (bovenwettelijke) eisen die volgen uit de VR2014 en de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV). De kosten kunnen – mede vanwege de ‘concurrentiepositie’ met andere regelingen en de 110% oppervlakte-eis – fors oplopen.
Ook bij de voorwaarde dat de dierenverblijven van een stoppende hokdierhouderij al moeten zijn gesaneerd door sloop of door herbestemming mits is aangetoond dat het gebruik als dierenverblijf is beëindigd voordat de andere hokdierhouderij kan uitbreiden, kunnen de nodige kanttekeningen worden geplaatst. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de onzekerheid en tijdsvertraging die deze voorwaarde met zich brengt.
Verder valt niet in te zien waarom onderscheid is gemaakt tussen verschillende stalderingsgebieden. Dit maakt het voor hokdierhouders extra moeilijk om een stoppende hokdierhouderij te vinden om ‘op te kopen’, hetgeen nog eens te meer geldt voor bedrijven die aan de grens van een stalderingsgebied zijn gevestigd.
Vervolg
Tegen het ontwerp voor de wijziging van de VR2014 zijn veel bezwaren ingediend. Op dit moment moet nog worden afgewacht of deze bezwaren leiden tot een aanpassing van de voorgestelde wijziging. Dit zal duidelijk worden als de wijziging van de VR2014 wordt vastgesteld.
mw. mr. Franca Damen