Uitleg “uitbreiding veehouderij” in VR2014 Brabant

Een wijzigingsplan waarbij de vorm van een bouwblok wordt gewijzigd, zonder dat daarbij de omvang van het bouwblok toeneemt, is niet aan te merken als een uitbreiding van een veehouderij, zoals bedoeld in de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant. Dit volgt uit een uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 2015 (201500041).

Situatie

Aan de orde is een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam, waarbij het bestemmingsplan “Buitengebied Alphen-Chaam 2010” is gewijzigd om de vorm van het bestemmingsvlak, tevens bouwblok, voor een perceel te wijzigen. Het wijzigingsplan is vastgesteld om een nieuwe ligboxenstal en sleufsilo voor de bestaande veehouderij mogelijk te maken. Hiermee is beoogd de veestapel van 70 stuks jongvee en 85 melkkoeien uit te breiden naar 130 stuks jongvee en 150 melkkoeien. Tegen het wijzigingsplan is beroep ingediend door de Brabantse Milieufederatie (hierna: BMF).

Een van de beroepsgronden die BMF heeft aangevoerd, is dat het plan voorziet in een uitbreiding van een veehouderij en daarom in strijd is met artikel 6.3, eerste lid, van de Verordening Ruimte 2014 (hierna: VR2014) van de provincie Noord-Brabant.

Juridisch kader

Voor de beoordeling van onderhavige kwestie zijn een aantal artikelen uit de VR2014 van belang. Het gaat daarbij met name om de volgende artikelen.

Artikel 1, onder 1.15, VR2014 bepaalt dat onder bestaand bouwperceel wordt verstaan: bouwperceel waarbinnen het geldend bestemmingsplan het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 100 m² toestaat.

Artikel 1, onder 1.79, VR2014 bepaalt dat onder uitbreiding wordt verstaan: vergroting van een bestaand bouwperceel of bestaand bestemmingsvlak.

Artikel 1, onder 1.89, VR2014 bepaalt dat onder vormverandering van een bouwvlak wordt verstaan: wijziging van de begrenzing van een bouw- en bestemmingsvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte.

Artikel 2, derde lid, sub a, VR2014 bepaalt dat waar in de verordening wordt gesproken over een bestaand bouwperceel daaronder wordt verstaan datgene wat het geldende bestemmingsplan zonder toepassing van wijzigingsbevoegdheden toestaat.

Artikel 6.3, eerste lid, sub b, VR2014 bepaalt dat een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel kan voorzien in een uitbreiding van een veehouderij, mits het bouwperceel ten hoogste 1,5 ha bedraagt.

Uitspraak

De veehouderij, waar het in onderhavige kwestie om gaat, ligt in de groenblauwe mantel als bedoeld in de VR2014. Voor de vraag of het wijzigingsplan voor dit perceel voorziet in een uitbreiding van een veehouderij als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, VR2014, is gelet op de artikelen 1.15, 1.79 en 1.89 VR2014 van belang of het wijzigingsplan voorziet in een uitbreiding van het bestaande bestemmingsvlak. Het plan voorziet in een bestemmingsvlak van 1,8 ha voor het betrokken perceel. In het bestemmingsplan waarop het wijzigingsplan is gebaseerd, bedroeg het bestemmingsvlak voor dit perceel eveneens 1,8 ha. Gelet hierop voorziet het plan niet in een uitbreiding van het bestemmingsvlak.

Het wijzigingsplan voorziet dan ook niet in een uitbreiding van een veehouderij als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 1, onder 1.79 en 1.15, VR2014, maar in een vormverandering als bedoeld in artikel 1, onder 1.89, VR2014. Dat de beoogde ligboxenstal en sleufsilo in het bouwblok zoals opgenomen in het bestemmingsplan niet kunnen worden gerealiseerd, zoals BMF betoogt, is hiervoor niet relevant. Aan de vormverandering van een bouwblok is immers inherent dat ten gevolge hiervan deels bouwmogelijkheden ontstaan op plaatsen waar voordien geen bouwmogelijkheden waren toegestaan. Of na de wijziging van het bouwblok binnen het bouwblok uitbreiding van het aantal dieren mogelijk is, is voor de vraag of sprake is van een uitbreiding van een veehouderij in de zin van genoemde bepalingen evenmin van belang.

Gelet op het voorgaande is artikel 6.3, eerste lid, VR2014 niet op het wijzigingsplan van toepassing. Artikel 6.4 VR2014 is daarmee evenmin van toepassing. Over de hoofdregel in de toelichting bij de VR2014 dat de maximale omvang van een bouwperceel van een veehouderij 1,5 ha bedraagt, overweegt de Afdeling dat de toelichting niet bindend is. Voorts staat geen bepaling in de VR2014 er in het algemeen aan in de weg dat bestaande bouwpercelen van veehouderijen die groter zijn dan 1,5 ha als zodanig worden bestemd. De Afdeling heeft het betoog van BMF in zoverre dan ook ongegrond verklaard.

mw. mr. Franca Damen