Uitleg “voormalige bedrijfswoning” in VR2014 Brabant
Op 28 oktober 2015 (201410290) heeft de Afdeling een uitspraak gedaan over de wijze waarop een “voormalige bedrijfswoning” in de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant moet worden uitgelegd.
Situatie
Aan de orde is een reactieve aanwijzing van het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant (hierna: GS), gericht tegen een bestemmingsplan van de gemeente Maasdonk. In dit bestemmingsplan is voor een bepaald perceel in het buitengebied de bestemming “wonen” opgenomen. De aanwijzing strekt ertoe dat deze bestemming voor dat perceel geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan. GS stellen daartoe dat de bestemming in strijd is met artikel 7.7 van de Verordening Ruimte 2014 (hierna: VR2014).
Tegen de reactieve aanwijzing hebben de eigenaar van het perceel en de gemeenteraad beroep ingediend.
Juridisch kader
Ingevolge artikel 7.7, eerste lid, sub b, VR2014 bepaalt een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied dat zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, al dan niet solitaire recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen is uitgesloten. Op grond van artikel 7.7, tweede lid, VR2014 kan een bestemmingsplan in afwijking van het eerste lid voorzien in de nieuwbouw van ten hoogste één bedrijfswoning ten behoeve van een op grond van deze verordening toegelaten bedrijf binnen het bij dat bedrijf behorende bouwperceel mits de toelichting een verantwoording bevat. Op grond van artikel 7.7, vierde lid, VR2014 kan een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid voorzien in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits is verzekerd dat 1) er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt en 2) overtollige bebouwing wordt gesloopt.
Uitspraak
In de toelichting op artikel 7.7 VR2014 wordt verwezen naar de toelichting op artikel 6.7, vierde lid, VR2014. Daarin staat dat het artikellid onder voorwaarden een bestemmingswijziging van een voormalige bedrijfswoning naar burgerwoning mogelijk maakt. Verder staat daarin dat overtollige bebouwing moet worden gesloopt. De gemeente bepaalt in het bestemmingsplan welke bebouwing overtollig is, aldus de toelichting. In het algemeen geldt dat als er geen concrete gebruiksfunctie voor bebouwing aanwezig is, gerelateerd aan de woonfunctie, er dan sprake is van overtollige bebouwing.
In geschil is of GS zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat de woning op het perceel, waar het in onderhavige kwestie om gaat, geen voormalige bedrijfswoning is zoals bedoeld in artikel 7.7, vierde lid, VR2014 omdat het bedrijf op het perceel nog aanwezig is.
Vast staat dat in de begripsbepalingen van de VR2014 niet is gedefinieerd wat onder een voormalige bedrijfswoning moet worden verstaan. Volgens GS is slechts sprake van een voormalige bedrijfswoning indien het bedrijf waarbij de woning hoorde, niet meer als zodanig is bestemd en dat bedrijf feitelijk niet meer aanwezig is. Het vereiste dat overtollige bebouwing dient te worden gesloopt is hier volgens GS een uitvloeisel van, nu dit ziet op sloop van bedrijfsbebouwing van voormalige bedrijven.
Naar het oordeel van de Afdeling vindt de beperking van het begrip voormalige bedrijfswoning tot woningen bij bedrijven die niet meer aanwezig zijn, geen steun in artikel 7.7 VR2014 en ook niet in de toelichting daarop. De tekst en de toelichting hebben een ruimer toepassingsbereik. Ook de uitleg van GS van het sloopvereiste kan noch op artikel 7.7 VR2014 noch op de toelichting worden gebaseerd. De hiervoor aangehaalde passage in de toelichting over overtollige bebouwing is zo geformuleerd dat zij niet uitsluitend betrekking kan hebben op het perceel waarop het voormalige bedrijf werd uitgeoefend. Zij kan ook betrekking hebben op het slopen van overtollige bebouwing ter plaatse van het perceel waarop zich de voormalige bedrijfswoning bevindt en waaraan een woonbestemming is toegekend.
Nu de reactieve aanwijzing is gegeven om de provinciale belangen zoals deze zijn neergelegd in de Verordening 2014 te waarborgen en uit het voorgaande volgt dat het plandeel met de bestemming “wonen” voor het bewuste perceel niet in strijd met artikel 7.7, vierde lid, VR2014 is vastgesteld, heeft GS niet van de noodzaak van het geven van een reactieve aanwijzing kunnen uitgaan.
mw. mr. Franca Damen