Veehouderij binnen of buiten de bebouwde kom?

Of een veehouderij binnen of buiten de bebouwde kom is gelegen, maakt nogal eens een verschil. Dit kan niet alleen een verschil maken in het aantal omwonenden dat bezwaar kan maken tegen vergunningen, maar ook in de wet- en regelgeving. In de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2015 (201402758) kwam een voorbeeld aan de orde waarbij het op grond van de wet- en regelgeving van belang is of een veehouderij binnen of buiten de bebouwde kom is gelegen.

Situatie

Het ging om een omgevingsvergunning die was verleend voor het bouwen van een melkveestal. Omdat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, was een omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik nodig. Met een dergelijke vergunning mag in afwijking van het bestemmingsplan worden gehandeld.

Juridisch kader

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) bestaan er drie categorieën voor een omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik:

  • met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking (‘binnenplanse ontheffing’),
  • in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen (‘kruimelgevallen’, opgenomen in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht) of,
  • indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat (voorheen projectbesluit).

In mijn artikel “Omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik: welke procedure?” kunt u hierop een nadere toelichting lezen.

In onderhavige kwestie was een omgevingsvergunning verleend met toepassing van de “kruimelgevallenlijst” uit artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. De vergunning was gebaseerd op het eerste lid van dit artikel. Dit artikellid luidt als volgt

een bijbehorend bouwwerk:

  • binnen de bebouwde kom,
  • buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
    • niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
    • de oppervlakte niet meer dan 150 m2, en
    • het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden”

In dit artikellid wordt dus een onderscheid gemaakt voor bouwwerken binnen en buiten de bebouwde kom. In de verleende omgevingsvergunning was het bevoegd gezag ervan uitgegaan dat de melkveehouderij is gelegen binnen de bebouwde kom.

Uitspraak

In de uitspraak was de vraag aan de orde of het perceel waarop de nieuwe melkveestal was voorzien, binnen of buiten de bebouwde kom is gelegen. Te dien aanzien heeft de Afdeling het volgende overwogen.

De vraag of een perceel in de bebouwde kom is gelegen, is een vraag van feitelijke aard. Niet de plaats van het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft is bepalend, maar de aard van de omgeving. Daarbij is in het bijzonder van belang of sprake is van een concentratie van bebouwing en of het gebied door die bebouwing overwegend een woon- of verblijffunctie heeft.

De melkveehouderij is gelegen in het buitengebied. Het gebied bestaat uit een bebouwingslint met afwisselend agrarische bedrijven met gebouwen van verschillende afmetingen en burgerwoningen met bijgebouwen van verschillende afmetingen. De betreffende bebouwing is gescheiden door open ruimten. Naar het oordeel van de Afdeling is weliswaar sprake van enige concentratie van bebouwing, maar zijn de omvang en situering daarvan te gering om te kunnen spreke van een aaneengesloten bebouwing die het gebied een overwegende woon- en verblijffunctie geeft. Daarbij is mede van belang dat de bebouwing ter plaatse een langgerekt extensief bebouwingslint vormt en ter hoogte van het perceel waarop de nieuwe melkveestal was voorzien, slechts een geringe verdichting van de bebouwing bestaat ten opzichte van de rest van dit lint.

Gelet daarop heeft de Afdeling geoordeeld dat het perceel niet in de bebouwde kom is gelegen. Daarom had het bevoegd gezag de omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik niet mogen verlenen op de wijze zoals het dat nu heeft gedaan, namelijk als zijnde een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom.

mw. mr. Franca Damen