Vergunningaanvrager moet gegevens interne saldering overleggen
Uit een uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2015 (201406279) volgt dat degene die een omgevingsvergunning milieu aanvraagt en zich beroept op de interne salderingsmethode, zoals bedoeld in het Besluit huisvesting, zelf zorg moet dragen voor informatie waaruit blijkt dat bepaalde huisvestingssystemen op 1 januari 2007 feitelijk al in de veehouderij aanwezig waren.
Situatie
Een pluimveehouder heeft bij het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning (eerste fase) aangevraagd voor het veranderen van zijn pluimveehouderij. Het college heeft deze vergunning geweigerd, omdat niet wordt voldaan aan de vereiste toepassing van de beste beschikbare technieken. Tegen dit weigeringsbesluit heeft de pluimveehouder beroep en vervolgens hoger beroep ingediend.
Juridisch kader
Op grond van artikel 2.14, eerste lid, sub c, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht moet het bevoegd gezag bij het nemen van een beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning milieu in acht nemen dat de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken moeten worden toegepast.
Voor wat betreft het aspect ammoniak zijn daarvoor de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: Wav) en het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (hierna: Besluit huisvesting) van belang.
Artikel 3, eerste lid, Wav bepaalt dat het bevoegd gezag bij beslissingen inzake een omgevingsvergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij de gevolgen van de ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven uitsluitend moet betrekken op de wijze die is aangegeven bij of krachtens artikel 4 tot en met 7 van de Wav.
Artikel 3, derde lid, Wav bepaalt dat artikel 3, eerste lid, Wav niet geldt voor het weigeren van de omgevingsvergunning op de grond dat door verlening daarvan niet aan artikel 2.14, eerste lid, sub c, onder 1, Wabo kan worden voldaan en voor voorschriften die met toepassing van het bepaalde krachtens artikel 2.22, derde lid, Wabo of artikel 1.3c of 8.40 van de Wet milieubeheer worden gesteld om te bereiken dat in de veehouderij ten minste de voor de veehouderij in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Daarbij geldt dat de vergunningverlening wordt beoordeeld naar de overeenstemming van de som van de ammoniakemissies uit de tot de inrichting behorende dierenverblijven met de som van de ammoniakemissies die zijn toegestaan bij een beoordeling per afzonderlijk huisvestingssysteem, met dien verstande dat een huisvestingssysteem dat op 1 januari 2007 nog niet in de veehouderij aanwezig was, afzonderlijk aan de voorschriften voldoet.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit huisvesting worden, indien in een veehouderij dieren worden gehuisvest van een diercategorie waarvoor in bijlage 1 een maximale emissiewaarde is aangegeven, voor die dieren geen huisvestingssystemen toegepast met een emissiefactor die hoger is dan deze maximale emissiewaarde.
Op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit huisvesting wordt aan artikel 2, eerste lid, van het Besluit huisvesting ook voldaan als de som van de ammoniakemissies uit de tot de veehouderij behorende huisvestingssystemen niet groter is dan de som van de ammoniakemissies die deze huisvestingssystemen zouden veroorzaken indien wordt voldaan aan het eerste lid. Een huisvestingssysteem dat op 1 januari 2007 nog niet in de veehouderij aanwezig was, moet afzonderlijk aan artikel 2, eerste lid, van het Besluit huisvesting voldoen.
Artikel 2.14, eerste lid, sub c, onder 1, Wabo gelezen in samenhang met artikel 3, derde lid, Wav moet zo worden uitgelegd dat de beste beschikbare technieken worden toegepast wanneer de maximale emissiewaarden, zoals bedoeld in het Besluit huisvesting, niet worden overschreden. Dit volgt uit een uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014 (201402877).
In deze uitspraak van 19 november 2014 heeft de Afdeling overwogen dat uit artikel 2, eerste lid, van het Besluit huisvesting volgt dat de maximale emissiewaarde is verbonden aan het toegepaste huisvestingssysteem. Blijkens de nota van toelichting bij het Besluit huisvesting zijn nageschakelde technieken systemen voor de bewerking en de opslag van mest uit het huisvestingssysteem, die daarmee zodanig nauw zijn verbonden (technisch en organisatorisch) dat ze voor de toepassing van de ammoniakregelgeving als onderdeel van het huisvestingssysteem moeten worden gezien. Voor het berekenen van de ammoniakemissie uit een dierenverblijf moeten de emissie van het huisvestingssysteem en die van de daaraan gekoppelde techniek bij elkaar worden opgeteld, aldus de nota van toelichting (Stb. 2005, 675, blz. 34). Artikel 2, eerste lid, van het Besluit huisvesting duidt er dus op dat slechts één maximale emissiewaarde geldt voor een stal met een nageschakelde techniek. Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt met zich dat de afzonderlijke emissiewaarden voor huisvesting en nageschakelde techniek bij elkaar mogen worden opgeteld.
Uitspraak
In onderhavige kwestie staat vast dat de som van de ammoniakemissies uit de tot de pluimveehouderij behorende huisvestingssystemen niet groter is dan de som van de ammoniakemissies die deze huisvestingssystemen zouden veroorzaken indien wordt voldaan aan artikel 2, eerste lid, van het Besluit huisvesting. Er bestaat echter wel discussie over de vraag of een van de huisvestingssystemen binnen de pluimveehouderij op 1 januari 2007 binnen de veehouderij aanwezig was.
De Afdeling heeft overwogen dat voor de vraag of de interne salderingsmethode mag worden toegepast, bepalend is of de desbetreffende stal op 1 januari 2007 als zodanig feitelijk in de inrichting aanwezig was.
Het is in beginsel aan de aanvrager van een omgevingsvergunning die zich op de interne salderingsmethode beroept, om aan het bevoegd gezag de benodigde, op de betreffende stallen, toegespitste informatie over de op die datum feitelijk aanwezige situatie te verstrekken. Nu de vergunningaanvrager de vereiste informatie niet heeft verstrekt en het college (het bevoegd gezag) zelf niet over gegevens beschikte waaruit volgde dat de betreffende stal als zodanig op 1 januari 2007 als zodanig feitelijk in de inrichting aanwezig was, heeft het college de interne salderingsmethode niet toegepast. Dat het college bij de vergunningaanvrager hierover geen aanvullende gegevens heeft gevraagd, is niet relevant. Reden daarvoor is dat de vergunningaanvrager zelf voor de benodigde gegevens zorg dient te dragen.
Deze overweging van de Afdeling kan ik niet geheel volgen. Wanneer een veehouderij een omgevingsvergunning milieu aanvraagt en daarin uitgaat van interne saldering, en het bevoegd gezag van mening zou zijn dat de interne salderingsmethode niet toegepast kan worden, dan is naar mijn mening sprake van een situatie waarin het bevoegd gezag moet verzoeken om aanvullende gegevens (artikel 4:5 Awb). Gelet op deze uitspraak is het dus echter raadzaam om hierop te anticiperen en zelf reeds de benodigde gegevens bij de vergunningaanvraag te voegen.
mw. mr. Franca Damen