Verplichte stikstoftoets op Brabantse EHS-gebieden
Bedrijven die willen uitbreiden en zijn gelegen in de nabijheid van een tot de EHS behorend gebied in de provincie Noord-Brabant, moeten ervoor zorgen dat de ecologische waarden en kenmerken van het gebied niet door een toename van ammoniakemissie c.q. stikstofdepositie worden aangetast. Anders moeten compenserende maatregelen worden getroffen. De Raad van State oordeelde in een uitspraak van 24 augustus 2016 (201509070) dat dit volgt uit de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant.
In artikel 5.1, zesde lid, van de Verordening Ruimte 2014 (hierna: VR2014) is bepaald dat een bestemmingsplan dat is gelegen buiten de ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS) en dat leidt tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de EHS door verstoring, ertoe strekt dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd.
Omdat in de VR2014 is bepaald dat onder een bestemmingsplan in de VR2014 ook wordt begrepen een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3, Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, geldt artikel 5.1, zesde lid, VR2014 ook voor dergelijke omgevingsvergunningen.
In de zaak die aan de orde was in de uitspraak van de Raad van State van 24 augustus 2016, hebben gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant (hierna: GS) toegelicht dat de in artikel 5.1, zesde lid, VR2014 opgenomen bescherming is beperkt tot effecten waarvoor geen exclusief wettelijk toetsingskader geldt. Omdat de effecten van ammoniakemissie en stikstofdepositie worden gereguleerd door de Natuurbeschermingswet en de Programmatische Aanpak Stikstof (hierna: PAS), zijn de negatieve effecten op een EHS-gebied vanwege ammoniakemissie en stikstofdepositie volgens GS uitgezonderd van een toets aan VR2014.
De Raad van State volgt GS hierin echter niet. Uit artikel 5.1, zesde lid, VR2014 noch de toelichting daarop blijkt namelijk dat met de effecten van ammoniakemissie en stikstofdepositie – waarvoor in de Natuurbeschermingswet, de PAS en de Wet ammoniak en veehouderij specifieke regelingen zijn opgenomen – geen rekening gehouden hoeft te worden.
Dat betekent dat wanneer een bestemmingsplan wordt vastgesteld of een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3, Wabo wordt verleend voor een bedrijf dat een ammoniakemissie en stikstofdepositie kan veroorzaken op een EHS-gebied, moet worden beoordeeld of de in het EHS-gebied aanwezige ecologische waarden en kenmerken door de toename van ammoniakemissie en stikstofdepositie zullen worden aangetast en of er maatregelen ter compensatie daarvan nodig zijn. Als voor het bedrijf al een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet is verleend, doet dat daaraan niets af.
mw. mr. Franca Damen