Vleesveehouders uit Regeling fosfaatreductieplan 2017
Op 17 februari 2017 is de Regeling fosfaatreductieplan 2017 in de Staatscourant bekend gemaakt. Geheel onverwacht werden ook vleesveehouders met het fosfaatreductieplan geconfronteerd. De gevolgen daarvan zijn voor hen erg groot. Dat was voor veel vleesveehouders aanleiding om op te komen tegen het fosfaatreductieplan. En met succes, want op 12 april 2017 – de dag voor het kort geding van de vleesveehouders – maakte de Staatssecretaris van Economische Zaken bekend dat vleesveehouders uit het fosfaatreductieplan gehaald worden.
Regeling fosfaatreductieplan 2017
De Regeling fosfaatreductieplan 2017 (Regeling) geldt voor melkproducerende bedrijven (melkveehouders) én voor niet-melkproducerende bedrijven. Voor een toelichting daarop verwijs ik graag naar het artikel dat ik daarover eerder schreef.
Onder niet-melkproducerende bedrijven vallen kort gezegd vleesvee en jongvee-opfok. Kortheidshalve spreek ik hierna van vleesveehouders. De Regeling is op een vleesveehouder van toepassing als hij meer dan vijf vrouwelijke runderen houdt en na 15 december 2016 meer dan twee vrouwelijke runderen heeft aangevoerd. Een vleesveehouder mag niet uitbreiden ten opzichte van de referentiesituatie. Doet hij dat toch, dan moet hij een geldsom betalen van € 480,- per teveel gehouden rund per periode van twee maanden. Om een geldsom te voorkomen, moet de vleesveehouder runderen voortijdig afvoeren.
In de Regeling zoals die op 17 februari 2017 is gepubliceerd, gold alleen 15 december 2016 als referentiesituatie. Die datum geeft voor veel vleesveehouders echter geen reëel beeld van het aantal dieren dat gedurende het jaar wordt gehouden. Op dat moment zijn namelijk veel dieren afgevoerd in verband met de kerst.
Voor de Staatssecretaris was dat aanleiding om de Regeling aan te passen. Dat maakte hij bekend in zijn brief van 17 maart 2017. De aangepaste Regeling werd uiteindelijk op 30 maart 2017 in de Staatscourant gepubliceerd. Daarin is een alternatieve referentiesituatie toegevoegd, namelijk de maandreferentie 2016.
Dat betekent dat vleesveehouders een geldsom opgelegd kunnen krijgen in de maanden april, juni, augustus, oktober en december 2017 als het gemiddeld aantal runderen in die maand hoger is dan:
- op 15 december 2016;
- in diezelfde maand in 2016.
Voor veel vleesveehouders heeft dit de negatieve gevolgen van de Regeling verminderd.
Gevolgen voor vleesveehouders
Ondanks het toevoegen van de maandreferentie heeft de Regeling echter nog steeds veel negatieve gevolgen voor vleesveehouders.
Vleesveehouders wisten niet en konden redelijkerwijs niet weten dat het fosfaatreductieplan ook voor hen zou gaan gelden. De Regeling was voor hen niet voorzienbaar. Door de aanvoer van meer dan twee runderen na 15 december 2016 is de Regeling op hen van toepassing. Dat kan niet ongedaan worden gemaakt. Zelfs als de runderen weer worden afgevoerd – of zelfs vóór 1 april 2017 al zijn afgevoerd – blijft de Regeling van toepassing, met alle gevolgen van dien.
Los van de problemen die dit vanzelfsprekend met zich brengt voor bedrijven die recent zijn gestart of hebben uitgebreid, brengt dit ook problemen met zich voor bedrijven die hun bedrijfsvoering op een normale wijze hebben voortgezet, zonder dat zij hebben uitgebreid.
De volgende verschillen kunnen zich voordoen tussen bijvoorbeeld enerzijds april 2017 en anderzijds april 2016 (dit kan ook gelden voor de maanden juni, augustus, oktober en december 2017):
- In april 2017 worden meer kalveren geboren dan in april 2016. Gevolg: toename van 0,23 GVE per vrouwelijk kalf.
- In april 2017 worden evenveel kalveren geboren als in april 2016, maar het percentage vrouwelijke kalveren is in april 2017 hoger dan in april 2016. Gevolg: toename van 0,23 GVE per vrouwelijk kalf.
- In april 2017 zijn er meer runderen die voor de eerste keer afkalven dan in april 2016. Gevolg: toename van 0,47 GVE per rund dat voor de eerste keer afkalft.
- In april 2017 zijn er meer runderen die 1 jaar worden dan in april 2016. Gevolg: toename van 0,30 GVE per rund dat 1 jaar wordt.
Met andere woorden: de eigen aanwas en de ‘groei’ van de reeds aanwezige runderen kunnen leiden tot een toename van het aantal GVE. Vleesveehouders moeten dus geldsommen betalen voor kalveren die worden geboren en voor hun groeiende runderen.
Dit betreft slechts een aantal voorbeelden van de gevolgen die de Regeling voor vleesveehouders veroorzaakt. Dit terwijl de vleesveehouderij niet heeft bijgedragen aan de overschrijding van het fosfaatproductieplafond. De niet-melkproducerende bedrijven produceren de afgelopen jaren namelijk ruimschoots onder het voor hen geldende sectorale fosfaatproductieplafond (12,5 miljoen kg, gebaseerd op de fosfaatproductie in 2002). Dit in tegenstelling tot de melkveehouderij die in 2015 en 2016 meer fosfaat heeft geproduceerd dan het voor haar geldende sectorale fosfaatproductieplafond (84,9 miljoen kg). Dit blijkt duidelijk uit de cijfers van het CBS.
Onbedoelde gevolgen
Deze gevolgen zijn niet door de Staatssecretaris bedoeld. Dat blijkt duidelijk uit onder andere de toelichting op de Regeling. Daarin is namelijk aangegeven dat vleesveehouders alleen in de Regeling zijn opgenomen om te voorkomen dat melkveehouders aan hun reductiedoestelling voldoen door runderen te verplaatsen naar andere bedrijven zonder dat feitelijk sprake is van een reductie.
De dagvaarding van de vleesveehouders voor een kort geding tegen de Regeling fosfaatreductieplan 2017 lijkt de ogen van de Staatssecretaris te hebben geopend. De dag voor de zitting van de vleesveehouders heeft de Staatssecretaris in zijn brief van 12 april 2017 namelijk aangegeven dat vleesveehouders uit de Regeling gehaald zullen worden.
“Na invoering van de regeling bleek dat er bij niet-melkproducerende bedrijven toch onbedoelde negatieve effecten optraden. Om onder andere deze bedrijven tegemoet te komen is de regeling gewijzigd (Kamerstuk 21501-32, nr. 992). Die wijziging blijkt echter ontoereikend om alle onbedoelde negatieve effecten in voldoende mate weg te nemen. Ik heb daarom, in overleg met de sector, besloten de regeling te beperken tot melkproducerende bedrijven. Aan niet-melkproducerende bedrijven zal dan ook geen geldsom worden opgelegd. De verantwoordelijkheid voor de te realiseren reductie ligt volledig bij melkproducerende bedrijven. De regeling zal op korte termijn hierop worden aangepast en daarbij, door de afvoer van dieren van melkproducerende bedrijven te monitoren, blijvend borgen dat het onderbrengen van dieren op niet-melkproducerende bedrijven wordt tegengegaan.”
Voor vleesveehouders is dit een positief bericht. De definitieve tekst van de Regeling moet nog worden afgewacht. Het is belangrijk dat er voor vleesveehouders snel duidelijkheid en zekerheid komt, omdat de Regeling vanaf deze maand gevolgen heeft. Nadat de Regeling is aangepast, beslissen de vleesveehouders of het nodig is om het kort geding nog door te zetten.
mw. mr. Franca Damen