Voorafmeldplicht intermediaire onderneming is onrechtmatig

Het opleggen van een voorafmeldplicht in het kader van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aan intermediaire ondernemingen moet naar het voorlopig oordeel van het College van Beroep voor het bedrijfsleven worden aangemerkt als een bestuursrechtelijke sanctie. Als geen sprake is van een overtreding, is het opleggen van zo’n maatregel onrechtmatig. Dit volgt uit een uitspraak van de Voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 22 juli 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:195).

Situatie

De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft aan een aantal intermediaire ondernemingen een voorafmeldplicht opgelegd. De ondernemingen zijn op grond van de Meststoffenwet al verplicht om gegevens over alle door hen uitgevoerde mesttransporten bij de Staatssecretaris (achteraf) te melden. De voorafmeldplicht houdt in dat alle transporten met dierlijke meststoffen uiterlijk 24 uur vóór het laden van het transportmiddel moeten worden gemeld.

Omdat deze verplichting de intermediaire ondernemingen beperkt (in hun flexibiliteit), hebben zij tegen de voorafmeldplicht bezwaar ingediend en verzocht om een voorlopige voorziening.

Juridisch kader

Op grond van artikel 51, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet kan de minister een vervoerder verplichten om gedurende een bepaalde periode vóór het vervoer plaatsvindt daarvan mededeling te doen aan de minister (voorafmeldplicht). Deze verplichting kan in beginsel voor maximaal één jaar worden opgelegd, maar kan telkens met een jaar worden verlengd. De mededeling moet op grond van artikel 58 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet uiterlijk 24 uur worden gedaan voordat het laden van het transportmiddel plaatsvindt.

Uitspraak

De voorafmeldplicht heeft als achtergrond dat wordt vermoed dat de gehaltes stikstof en fosfaat niet de daadwerkelijke waarden van de door de intermediaire ondernemingen vervoerde mest zijn. Er is echter (nog) geen overtreding geconstateerd.

De opgelegde voorafmeldplicht zal naar het oordeel van de Voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) een substantiële, negatieve invloed hebben op de bedrijfsvoering van de intermediaire ondernemingen. Daarom moet de verplichting als (zeer) belastend worden beschouwd.

In het handhavingsbeleid van het ministerie wordt de voorafmeldplicht steeds als sanctie en strafmaatregel aangeduid. De plicht heeft niet alleen het doel om toezicht te kunnen uitoefenen, maar ook het doel fraude in brede zin tegen te gaan doordat daarmee een afschrikwekkende werking is beoogd.

Gelet hierop is de Voorzieningenrechter van oordeel dat de maatregel een bestuurlijke sanctie is. Zo’n sanctie kan niet worden opgelegd zonder (bewijs) dat er sprake is (geweest) van een overtreding. Omdat er bij de intermediaire ondernemingen geen (bewijs voor een) overtreding is, is de voorafmeldplicht onrechtmatig opgelegd.

Wanneer de maatregel als toezichtsbevoegdheid zou moeten worden beschouwd, dan acht de Voorzieningenrechter van belang dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft beoordeeld of het opleggen van de maatregel wel evenredig is. Dit is van belang, omdat een toezichthouder op grond van de wet alleen gebruik mag maken van zijn bevoegdheden voor zover dat redelijkerwijs voor zijn taak nodig is. Dit brengt met zich dat de evenredigheid van de maatregel moet worden afgewogen tegen het te dienen doel. Van zo’n beoordeling is in onderhavige situatie onvoldoende gebleken.

mw. mr. Franca Damen