Vrijstelling AMvB grondgebondenheid is geen besluit
Op 1 januari 2016 is de ‘AMvB grondgebondenheid’ in werking getreden. Bij het ministerie van Economische Zaken kon een verzoek worden ingediend om vrijstelling van de AMvB grondgebondenheid, waarna dit verzoek werd toegewezen of afgewezen. Deze toewijzing of afwijzing is echter geen besluit waartegen bezwaar of beroep kan worden ingediend. Dit oordeelde het College van Beroep voor het bedrijfsleven in een uitspraak van 28 september 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:319).
Wat was er aan de hand?
De uitspraak gaat over een verzoek van een melkveehouder om vrijstelling van de AMvB grondgebondenheid voor zijn bedrijf. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft dit verzoek afgewezen. De afwijzing van het verzoek is vastgelegd in een brief, die de staatssecretaris zelf heeft aangemerkt als een besluit. In de brief stond ook vermeld dat tegen de afwijzing bezwaar kon worden ingediend.
De melkveehouder heeft vervolgens tegen de afwijzing bezwaar ingediend. Omdat de staatssecretaris het bezwaar ongegrond heeft verklaard, heeft de melkveehouder vervolgens beroep ingediend bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb).
Juridisch kader
De AMvB grondgebondenheid is op 1 januari 2016 in werking getreden. Daarvoor is een nieuw artikel 70a aan het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet toegevoegd. Dit artikel bepaalt dat in enig jaar nog maar een bepaald percentage van het melkveefosfaatoverschot voor mestverwerking in aanmerking komt. Op deze manier moet een volledig grondloze groei van de melkveehouderij worden voorkomen. Meer informatie hierover kunt u lezen in mijn artikelen ‘Grondgebonden groei melkveehouderij’ en ‘Update over grondgebonden groei melkveehouderij’.
Artikel 70a, derde lid, Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet bepaalt dat de AMvB grondgebondenheid niet van toepassing is op een bedrijf dat:
- voor 1 februari 2016 aantoont dat het voor 30 maart 2015 financiële verplichtingen is aangegaan ten einde het gehele melkveefosfaatoverschot te laten verwerken, waardoor naleving van de AMvB grondgebondheid leidt tot een disproportionele financiële last en
- het bedrijf binnen drie maanden na afloop van elk kalenderjaar aantoont dat het melkveefosfaatoverschot is verwerkt door degene met wie de financiële verplichtingen zijn aangegaan.
Oordeel van de rechter
In de procedure bij het CBb kwam de vraag aan de orde of de toewijzing of afwijzing van een verzoek om vrijstelling van de AMvB grondgebondenheid formeel als een besluit kan worden aangemerkt. Als geen sprake is van een formeel besluit, kan geen bezwaar en beroep worden ingediend.
In de uitspraak van 28 september 2017 heeft het CBb geoordeeld dat de toewijzing of afwijzing van een verzoek om vrijstelling van de AMvB grondgebondenheid geen formeel besluit is. De reden daarvoor is dat de regelgeving (artikel 70a, derde lid, Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet) zelf al bepaalt wanneer de AMvB grondgebondenheid wel of niet van toepassing is. De staatssecretaris hoeft daarover dus geen besluit te nemen.
Als de staatssecretaris aan een melkveehouder laat weten of zijn bedrijf wel of niet aan de AMvB grondgebondenheid moet voldoen, dan is dat in feite alleen een oordeel over de situatie. Juridisch gezien is die situatie echter al bepaald in de regelgeving zelf. De toewijzing of afwijzing van een verzoek om vrijstelling van de AMvB grondgebondenheid verandert die in de regelgeving vastgelegde situatie niet. Daarom is de toewijzing of afwijzing geen formeel besluit. Dat betekent dat tegen de toewijzing of afwijzing van een verzoek om vrijstelling van de AMvB grondgebondenheid geen bezwaar en beroep kan worden ingediend.
mw. mr. Franca Damen