Weigering vergunning wegens strijd VR2014
Op 28 januari 2015 (ECLI:NL:RBOBR:2015:418) heeft rechtbank Oost-Brabant een uitspraak gedaan over een bouwvergunning die was aangevraagd voor de uitbreiding van een pluimveehouderij. Deze vergunning was geweigerd wegens strijd met de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant.
Juridisch kader
In deze zaak ging het nog om een bouwvergunning die was aangevraagd vóór inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Het toetsingskader voor een bouwvergunning (op grond van de oude Woningwet) en een omgevingsvergunning bouwen (op grond van de huidige Wabo) is echter gelijk. Een dergelijke vergunningaanvraag dient in hoofdlijnen te worden getoetst aan de volgende aspecten:
- bestemmingsplan en rechtstreeks werkende regels uit een provinciale verordening (alsmede, indien van toepassing, aan beheersverordening en exploitatieplan);
- welstandseisen;
- bouwverordening;
- Bouwbesluit.
In dit artikel ga ik enkel in op de toetsing aan het bestemmingsplan en de rechtstreeks werkende regels uit een provinciale verordening. Uitgangspunt is dat moet worden getoetst aan het bestemmingsplan en de rechtstreeks werkende regels zoals deze gelden op het moment dat het besluit wordt genomen. Dit wordt toetsing “ex nunc’ genoemd. Hierop bestaan wel uitzonderingen, maar aangezien deze in onderhavige kwestie niet aan de orde zijn, ga ik daarop thans niet verder in.
In de Verordening Ruimte 2014 (VR2014) van de provincie Noord-Brabant zijn ook rechtstreeks werkende regels opgenomen. In het algemeen zijn in een provinciale verordening regels opgenomen die zich richten tot gemeenten. Deze regels bepalen, kort gezegd, dat gemeenten hun bestemmingsplannen in overeenstemming moeten brengen met de provinciale verordening. Om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen, zijn in een verordening soms ook rechtstreeks werkende regels opgenomen. Aan deze regels moet worden getoetst wanneer een bouwvergunning (oud) c.q. omgevingsvergunning bouwen (huidig) wordt aangevraagd. Een nadere toelichting hierop kunt u lezen in mijn artikel “De invloed van een provinciale verordening voor een individuele ondernemer”.
Verordening Ruimte 2014
In de VR2014 zijn ook dergelijke rechtstreeks werkende regels opgenomen. Deze houden verband met de verscherpte eisen die de provincie stelt aan de uitbreiding van veehouderijen. De belangrijkste rechtstreeks werkende regel is opgenomen in artikel 34 VR2014. Dit artikel bepaalt het volgende.
Artikel 34, eerste lid, VR2014: tot het tijdstip dat een bestemmingsplan in overeenstemming is met de VR2014 is een toename van de bestaande bebouwing voor de uitoefening van een veehouderij alleen onder (strikte) voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn uitgewerkt in dit artikellid. Een toename van de bestaande bebouwing binnen het bouwperceel is wel toegestaan indien de bebouwing niet wordt gebruikt voor de uitoefening van de gevestigde veehouderij of het voorzieningen betreft – geen gebouwen zijnde – voor de opslag van ruwvoer.
Artikel 34, tweede lid, VR2014: tot het tijdstip dat een bestemmingsplan in overeenstemming is met de VR2014 geldt voor veehouderijen de regel dat geen toename van de bestaande bebouwing is toegestaan, behalve indien sprake is van een grondgebonden veehouderij.
Artikel 34, derde lid, VR2014: onder bestaande bebouwing in artikel 34, eerste en tweede lid, VR2014 wordt verstaan de bebouwingsoppervlakte van de:
- bebouwing die op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was; of
- bebouwing die mag worden gebouwd krachtens een verleende vergunning; of
- bebouwing die is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning bouwen die in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
Deze regels zijn aldus van belang bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning bouwen.
Besluitvorming
Op het moment dat het bevoegd gezag een besluit nam op de aangevraagde bouwvergunning voor de uitbreiding van de pluimveehouderij, gold nog de Verordening Ruimte 2012 (hierna: VR2012). Omdat het bouwplan in strijd was met zowel het bestemmingsplan als de VR2012, heeft het bevoegd gezag de vergunning geweigerd. De initiatiefnemer diende bezwaar in tegen het besluit. Op het moment dat een beslissing op dit bezwaar werd genomen, gold inmiddels de VR2014. Bij het nemen van de beslissing op bezwaar moest derhalve aan de VR2014 worden getoetst.
Zoals ik hiervoor immers schreef, dient een vergunningaanvraag in beginsel getoetst te worden aan de regels zoals deze gelden op het moment van besluitvorming. In onderhavige kwestie zijn er twee momenten van besluitvorming geweest: het primaire besluit en de beslissing op bezwaar. Het kan voorkomen dat op beide momenten van besluitvorming andere regels gelden, hetgeen in onderhavige kwestie ook het geval was. Immers gold ten tijde van het primaire besluit de VR2012 en ten tijde van de beslissing op bezwaar de VR2014. Het bouwplan was echter zowel in strijd met de VR2012 als de VR2014 (en het bestemmingsplan). Om die reden werd het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen de beslissing op bezwaar diende de initiatiefnemer beroep in bij de rechtbank.
Uitspraak rechtbank
De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat het bevoegd gezag de vergunning op juiste gronden heeft getoetst aan (onder andere) de VR2014. Binnen dat kader is de rechtbank in het bijzonder ingegaan op artikel 34, tweede lid, VR2014, aangezien hierin een rechtstreeks werkende regel is opgenomen waaraan een aanvraag om een bouwvergunning / omgevingsvergunning bouwen moet worden getoetst. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bouwplan voorziet in een toename van de bestaande bebouwing. De reeds aanwezige bebouwing die is gebouwd in afwijking van een eerder verleende bouwvergunning kan niet worden aangemerkt als bestaande bebouwing, zoals bedoeld in artikel 34, derde lid, VR2014. Nu sprake is van een toename van de bestaande bebouwing, heeft de rechtbank geconcludeerd dat het bouwplan in strijd is met artikel 34, tweede lid, VR2014. De bouwvergunning is om die reden op juiste gronden geweigerd.
In aanvulling daarop heeft de rechtbank gewezen op artikel 36.7 VR2014. Op grond hiervan kunnen gedeputeerde staten op aanvraag van het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de regels van de VR2014, voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen belangen.
Het bevoegd gezag behoefde naar het oordeel van de rechtbank echter niet nader te motiveren waarom het geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om een verzoek in te dienen voor een ontheffing op grond van artikel 36.7 VR2014. In aanvulling daarop heeft de rechtbank overwogen dat de ontheffingsbevoegdheid slechts ziet op onvoorziene gevallen.
Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank het beroep van de initiatiefnemer ongegrond verklaard.
mw. mr. Franca Damen