Wijziging Activiteitenbesluit en Besluit omgevingsrecht
Eerder schreef ik over een aantal onjuistheden c.q. onvolledigheden in het huidige Activiteitenbesluit en Besluit omgevingsrecht. Het herstel voor de desbetreffende onderdelen van het Activiteitenbesluit en het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) liggen thans in ontwerp gereed. Onlangs is namelijk een ontwerp Besluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Besluit omgevingsrecht en enkele andere besluiten (nieuwe activiteiten en herstel van gebreken van wetstechnische en inhoudelijk ondergeschikte aard) (hierna: ontwerp Wijzigingsbesluit) gepubliceerd. Een aantal onderdelen van het ontwerp Wijzigingsbesluit licht ik hier nader toe.
§ 3.5.8 Activiteitenbesluit
Eerder schreef ik al over § 3.5.8 van het Activiteitenbesluit dat hierin abusievelijk niet is vastgelegd dat de artikelen met betrekking tot de aspecten geur en ammoniak uit deze paragraaf (meer specifiek de artikelen 3.112-3.119) niet van toepassing zijn op inrichtingen die omgevingsvergunningplichtig zijn voor de activiteit milieu (artikel 2.1, eerste lid, onder e, Wabo). In het ontwerp Wijzigingsbesluit wordt dit gebrek herstel. Dit vloeit voort uit onderdeel Q van het ontwerp Wijzigingsbesluit, dat bepaalt dat artikel 3 van het Activiteitenbesluit als volgt komt te luiden:
“Dit hoofdstuk is van toepassing op degene die:
a. een inrichting type A of een inrichting type B drijft, of
b. een inrichting type C drijft, met uitzondering van de artikelen 3.113 tot en met 3.121.”
In de toelichting op deze wijziging staat ook – zoals gelet op de bedoeling van de wetgever ook was te verwachten – expliciet bepaalt dat in artikel 3 per abuis de zinsnede ‘met uitzondering van de artikelen 3.113 tot en met 3.121’ ontbrak.
Categorie 8.3 onderdeel k van bijlage I van het Bor
In een ander artikel dat ik eerder schreef, ging ik in op de situatie waarin meer dan 50 landbouwhuisdieren worden gehouden. Gelet op de huidige tekst van het Besluit omgevingsrecht geldt in dat geval mijns inziens, naar de letter van het Besluit omgevingsrecht, zowel een omgevingsvergunningplicht voor de activiteit milieu (artikel 2.1, eerste lid, onder e, Wabo) als een omgevingsvergunningplicht beperkte milieutoets (artikel 2.1, eerste lid, onder i, Wabo). Dit volgt uit artikel 2.1, eerste lid, onder e, Wabo jo. artikel 2.1, tweede lid, Bor jo. categorie 8.3, onder k, van onderdeel C van bijlage I van het Bor (omgevingsvergunningplicht activiteit milieu) respectievelijk artikel 2.1, eerste lid, onder i, Wabo jo. artikel 2.2a Bor (omgevingsvergunningplicht beperkte milieutoets).
Ook deze omissie wordt in het ontwerp Wijzigingsbesluit hersteld. Dit volgt uit artikel II, onderdeel F, van het ontwerp Wijzigingsbesluit op grond waarvan bijlage I, onderdeel C, van het Bor wordt gewijzigd. Één van de onderdelen uit deze bijlage die wordt gewijzigd, betreft categorie 8.3 onderdeel k. In dit onderdeel wordt “anders dan een gpbv-installatie die betrekking heeft op het aantal dierplaatsen” vervangen door: anders dan pluimvee, mestvarkens of zeugen. Onderdeel k van categorie 8.3 van onderdeel C van bijlage I van het Bor komt daarmee als volgt te luiden:
“het houden van meer dan 50 landbouwhuisdieren, behorend tot de diercategorieën genoemd in de regeling op grond van artikel 1 van de Wet ammoniak en veehouderij of dieren die op vergelijkbare wijze worden gehouden, anders dan bedoeld in de onderdelen e tot en met j en anders dan pluimvee, mestvarkens of zeugen, tenzij de inrichting een kinderboerderij betreft”
Overigens acht ik het opmerkelijk dat de wetgever kiest voor ‘mestvarkens’ in plaats van ‘vleesvarkens’. Immers wordt in andere wet- en regelgeving, evenals in de Richtlijn industriële emissies, consequent gesproken over vleesvarkens. De wetgever had deze lijn, met name vanwege de duidelijkheid, mijns inziens door moeten trekken in onderhavig ontwerp Wijzigingsbesluit.
Zoals in de toelichting op de wijziging van categorie 8.3 onderdeel k staat vermeld, werd met dit onderdeel beoogd de grens voor de vergunningplicht voor ‘overige landbouwhuisdieren’, namelijk voor dieren waar niet al een specifieke grens voor geldt, te stellen. Voor een aantal diercategorieën is deze grens niet te vinden in deze bijlage, maar in de Richtlijn industriële emissies. Daarom was hier een verwijzing gemaakt naar die richtlijn. Deze verwijzing was abusievelijk gekoppeld aan het begrip ‘gpbv-installatie’ terwijl verwezen had moeten worden naar de diercategorieën die daar zijn genoemd. Deze omissie wordt in het ontwerp Wijzigingsbesluit hersteld.
OBM-vergunningplicht
Voor welke activiteiten een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (hierna: OBM) benodigd is, is bepaald in artikel 2.2a Bor. Ook dit artikel wordt in het ontwerp Wijzigingsbesluit gewijzigd. Zo vervalt in de aanhef van het eerst tot en met derde lid ‘niet zijnde een inrichting waarin zich een IPPC-installatie bevindt’ en wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende “Het eerste tot en met zesde lid zijn niet van toepassing indien de activiteit deel uitmaakt van een IPPC-installatie.”
Indien activiteiten waarop de OBM betrekking heeft, plaatsvinden binnen een inrichting waar zich een IPPC-installatie bevindt, terwijl de activiteit zelf geen onderdeel uitmaakt van een IPPC-installatie, kan voor die activiteit met een OBM worden volstaan en is geen wijziging van de omgevingsvergunning milieu nodig. Daartoe zijn de artikelen 2.2a en 2.4 Bor aangepast. De uitzondering voor de IPPC-installaties komt op grond van het ontwerp Wijzigingsbesluit in de afzonderlijke artikelleden van artikel 2.2a Bor te vervallen en opgenomen in een nieuw zevende lid. Over het algemeen geldt overigens dat alleen de categorieën waarvoor de OBM is voorgeschreven en die betrekking hebben op het oprichten, wijzigen of uitbreiden van een dierenverblijf potentieel deel uitmaken van een IPPC-installatie.
Zoals ik hiervoor al kort aanhaalde, wordt niet alleen artikel 2.2a Bor aangepast, maar ook (onder andere) artikel 2.4 Bor. Artikel 2.4, tweede lid, Bor beoogt te regelen dat voor een verandering van een inrichting type C geen omgevingsvergunning milieu nodig is, als de verandering betrekking heeft op een activiteit die in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit is geregeld. In dat geval staan de voorschriften voor de activiteit namelijk in het Activiteitenbesluit zodat een omgevingsvergunning milieu niet nodig is. Voor deze verandering kan in dat geval worden volstaan met een melding of in bepaalde gevallen een melding in combinatie met een OBM. Het is wel van belang dat de verandering niet in strijd is met de voorschriften die in de vergunning staan. Mocht die situatie zich voordoen dan zal de inrichtinghouder wijziging van het betreffende voorschrift moeten aanvragen.
Het is mogelijk dat een verandering slechts ten dele onder de bepalingen uit het Activiteitenbesluit valt. In dat geval is voor deze verandering de vergunningplicht niet volledig opgeheven, en zal een omgevingsvergunning milieu moeten worden aangevraagd voor het veranderen van de inrichting, gecombineerd met een melding of melding met aanvraag van een OBM. Over het algemeen zal dit betekenen dat het bedrijf een omgevingsvergunning milieu aanvraagt voor het veranderen van de inrichting, welke aanvraag dan tevens de informatie bevat die op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit aangeleverd moet worden, zodat daarmee ook aan de meldplicht wordt voldaan. Als voor deze verandering zowel een omgevingsvergunning milieu als een OBM nodig is, wordt dit onder de Wabo op grond van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder c, in één procedure behandeld, namelijk de uitgebreide voorbereidingsprocedure.
Voor het houden van landbouwhuisdieren moet bij verandering van een inrichting type C altijd een toetsing worden gedaan aan de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij (zie hiervoor). Om die reden geldt deze uitzondering op de vergunningplicht niet voor § 3.5.8 van het Activiteitenbesluit.
Bereiden van brijvoer
Een laatste onderdeel uit het ontwerp Wijzigingsbesluit dat ik tot slot wil aanhalen, betreft het bereiden van brijvoer voor eigen landbouwhuisdieren. Voor deze activiteit wordt in het ontwerp Wijzigingsbesluit een nieuwe, afzonderlijke, paragraaf opgenomen, te weten § 3.5.9. De reden om hiervoor een afzonderlijke paragraaf op te nemen, is simpelweg dat het een aparte activiteit betreft.
mw. mr. Franca Damen