Geurhinder en veehouderij: een update

Geurhinder van veehouderijen is al jarenlang onderwerp van discussie. Zo blijken in de praktijk niet alle emissiearme stalsystemen te doen wat ze moeten doen, wordt in procedures over vergunningen en bestemmingsplannen gediscussieerd over de geurbelasting en wordt in andere procedures gediscussieerd over onrechtmatige geurhinder en schadevergoeding daarvoor.

Voor de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat was er dan ook aanleiding om op 8 november 2022 een Kamerbrief over geurhinder en veehouderij te sturen. Hierin gaat de staatssecretaris onder andere in op een uitspraak van rechtbank Den Haag van 14 september 2022.

Uitspraak civiele rechter

Op 14 september 2022 heeft rechtbank Den Haag een uitspraak gedaan over de vraag of de Staat onrechtmatig handelt vanwege de huidige geurnormen in de Wet geurhinder en veehouderij (ECLI:NL:RBDHA:2022:9119).

De rechtbank geeft in de uitspraak eerst een overzicht van enkele ontwikkelingen in het geurdossier de afgelopen jaren. Ook licht de rechtbank het relevant juridisch kader toe. Daarbij is onder andere artikel 8 van het EVRM van belang. Dit artikel beschermt het recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven door lidstaten (hierna zal ik spreken over de overheid). Hieronder vallen ook milieukwesties.

Dat betekent dat als er milieuoverlast (zoals geuroverlast) is die een directe en serieuze impact heeft op de kwaliteit van het leven, mensen hierin beschermd moeten worden door de overheid. Het kan daarbij gaan om milieuoverlast die de overheid zelf veroorzaakt of om milieuoverlast die een gevolg is van, kort gezegd, niet toereikende milieuregelgeving. De overheid moet namelijk ‘redelijke en passende’ maatregelen nemen om mensen te beschermen tegen milieuoverlast die hun welzijn kan aantasten.

Of milieuoverlast een directe en serieuze impact heeft op de kwaliteit van het leven, hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn onder andere de intensiteit en de duur van de overlast van belang, en de fysieke en mentale effecten daarvan op een individu.

Artikel 8 van het EVRM schrijft geen concrete, absolute bovengrenzen voor milieuoverlast voor. Het bevat dus bijvoorbeeld geen maximale geurnorm die als acceptabel kan worden aangemerkt. De rechtbank gaat daarom na welke geurbelasting volgens haar acceptabel is. Of precies gezegd: “wat valt als redelijkerwijs onomstreden grenswaarde te beschouwen?”

De rechtbank betrekt daarbij een aantal punten.

  1. Voor de industrie geldt een geurnorm van 5 ou/m3. Dit was vroeger ook (omgerekend) de maximale geurnorm in de Herziene Nota Stankbeleid uit 1994.
  2. In de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij (bijlagen 6 en 7) staan ‘richtlijnen’ om vast te stellen hoeveel geurhinder op gebiedsniveau acceptabel is. Daaruit volgt onder andere dat de milieukwaliteit in een concentratiegebied als zeer slecht moet worden aangemerkt als de voorgrondbelasting 19,4-25,3 ou/m3 bedraagt.
  3. Uit het RIVM-rapport Geur en gezondheid uit 2015 volgt dat de milieugezondheidskwaliteit in een concentratiegebied onvoldoende is bij een voorgrondbelasting van 14 tot 31,2 ou/m3.

De rechtbank neemt als uitgangspunt dat het onacceptabel is om mensen min of meer permanent bloot te stellen aan een woonomgeving met een zeer slechte milieukwaliteit of onvoldoende milieugezondheidskwaliteit (of erger). Dat is (op gebiedsniveau) het geval als de geurbelasting 19,4 ou/m3 of hoger is (dat is ongeveer vier keer de maximale geurnorm in industriegebieden).

De rechtbank hanteert een geurbelasting van 19,4 ou/m3 daarom als grenswaarde.

Vervolgens beoordeelt de rechtbank de individuele situaties van degenen die de procedure tegen de Staat zijn gestart. De rechtbank is van oordeel dat als iemand na intrek in een woning ondanks reducerende maatregelen is “geconfronteerd met een stankoverlast die de 19,4 ou/m3 is gaan overschrijden en waarbij de kwaliteit van het milieu in en rond de woning van het individu dus ‘zeer slecht’ is geworden” sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM.

Omdat de Staat de hoge geurbelasting mogelijk maakt in de geurwetgeving – terwijl die dus een te zware wissel trekt op de gezondheid van de betrokken mensen – handelt de Staat onrechtmatig. Het wettelijk systeem beschermt mensen niet voldoende tegen geuroverlast. Volgens de rechtbank is door de introductie van de Wet geurhinder en veehouderij (in 2006) “de balans tussen de belangen van deze bewoners en de belangen van de intensieve veehouderij zoek” geraakt. De Staat moet degenen die de procedure zijn gestart, daarom een schadevergoeding betalen.

Kamerbrief van 8 november 2022

De staatssecretaris heeft in de Kamerbrief van 8 november 2022 aangegeven dat de Staat hoger beroep indient tegen de uitspraak. Dat betekent dat het gerechtshof nog een oordeel moet geven over deze kwestie.

Volgens de staatssecretaris is echter wel (al) een aanpassing van geurwetgeving noodzakelijk. Daarom gaat de staatssecretaris (samen met de ministers van LNV en NenS) wijzigingen van de geurwetgeving voorstellen. Daarbij zal onder andere worden gekeken naar de 50%-regeling voor de uitbreiding van bestaande situaties, de hoogte van de geurnormen en hoe overlastsituaties kunnen worden aangepakt.

Franca Damen, advocaat Damen Legal

Vergunning wijzigen vanwege verhoogde geuremissiefactoren?

Moet een gemeente een omgevingsvergunning milieu voor een veehouderij wijzigen vanwege een verhoging van geuremissiefactoren? Deze vraag stond centraal in een uitspraak van rechtbank Limburg van 5 juli 2021, gepubliceerd op 16 augustus 2021 (ECLI:NL:RBLIM:2021:5341).

De uitspraak gaat over een omgevingsvergunning voor een varkenshouderij uit 2016. In die vergunning zijn onder andere een nieuwe vleesvarkensstal en het plaatsen van een luchtwasser in een bestaande stal vergund. De vergunde luchtwassers zijn gecombineerde luchtwassers.

Gecombineerde luchtwassers zijn vanaf maart 2018 voor wat betreft hun geurverwijderingsrendement ter discussie komen te staan. Die discussie was voor de overheid aanleiding om de geuremissiefactoren voor gecombineerde luchtwassers te verhogen. Per 20 juli 2018 zijn de geuremissiefactoren voor gecombineerde luchtwassers in de Regeling geurhinder en veehouderij verhoogd. Recent heeft de Raad van State geoordeeld dat deze wijziging van de Regeling geurhinder en veehouderij rechtmatig was.

Maar is de wijziging van de Regeling geurhinder en veehouderij ook reden om een onherroepelijke omgevingsvergunning milieu voor een varkenshouderij te wijzigen? Dat dit mag (en dus niet ‘moet’), blijkt uit een uitspraak van de Raad van State van 15 januari 2020. Die uitspraak gaat over een zaak waarin het bevoegd gezag had besloten om de vergunningvoorschriften aan te passen vanwege de verhoogde geuremissiefactoren.

Maar wat als het bevoegd gezag besluit om de voorschriften van een omgevingsvergunning milieu niet aan te passen vanwege de verhoogde geuremissiefactoren? Kan het bevoegd gezag daar dan toch toe gedwongen worden door de rechter?

Dat is nog maar de vraag. Wel is duidelijk dat het bevoegd gezag moet beoordelen of daar aanleiding toe is. Meer specifiek moet het bevoegd gezag volgens rechtbank Limburg beoordelen of de gevolgen voor het milieu c.q. de geurbelasting ontoelaatbaar nadelig zijn in de vergunde situatie, maar dan uitgaande van de verhoogde geuremissiefactoren.

Rechtbank Limburg oordeelde in de uitspraak van 5 juli 2021 onder andere het volgende.

“De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de geurnormen uit de Wgv bij een aantal woningen, waaronder die van eiser, zullen worden overschreden, indien de geurbelasting wordt berekend met toepassing van het vastgestelde lagere rendement van het vergunde luchtwassysteem. De vraag of de gevolgen voor het milieu, in dit geval specifiek de geurbelasting die zal optreden in de omgeving van de inrichting (bij eiser en/of andere omwonenden), ontoelaatbaar nadelig zijn, heeft verweerder echter niet beantwoord. In zoverre berust het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet op een deugdelijke motivering.

Verweerders verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2018 maakt dat niet anders. Ten tijde van het besluit van 30 augustus 2016 was immers nog geen sprake van een wijziging van de Rgv en omdat de Afdeling moest uitgaan van de feiten en omstandigheden zoals die waren op het moment waarop dit besluit werd genomen (‘ex tunc’ beoordeling), heeft de Afdeling geoordeeld dat een (eventuele toekomstige) wijziging van de Rgv geen invloed heeft op het oordeel over de rechtmatigheid van het besluit tot vergunningverlening. Dat de wijziging van de Rgv nimmer kan leiden tot het intrekken van een onherroepelijke omgevingsvergunning kan daarom niet uit de uitspraak van 11 juli 2018 worden afgeleid. Dit nog daargelaten het feit dat in die uitspraak het aspect geur in relatie tot de Wgv niet is beoordeeld nu noch de daaraan voorafgaande rechtbankuitspraak noch de daartegen ingestelde hoger beroepen betrekking hadden op de toepassing van de Wgv.

15. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd en dat verweerder een nieuw besluit zal moeten nemen op het verzoek om intrekking, waarbij verweerder moet beoordelen of de geurbelasting als gevolg van de vergunde inrichting ontoelaatbaar nadelig is. Daarbij gaat het niet alleen om de gevolgen van de vergunde inrichting voor eiser, maar om de gevolgen voor het milieu, dus om de geurbelasting voor de omgeving van de inrichting waarin niet alleen eiser maar ook andere omwonenden wonen.”

Een besluit op een verzoek om intrekking of wijziging van een omgevingsvergunning milieu voor een veehouderij vanwege verhoogde geuremissiefactoren zal dus in ieder geval deugdelijk gemotiveerd moeten worden. Die deugdelijke motivering is overigens voor ieder besluit vereist. Maar deze uitspraak van rechtbank Limburg maakt duidelijk wat er (volgens de rechtbank) in ieder geval in die motivering moet worden meegenomen.

Franca Damen, advocaat Damen Legal

Verhoging geuremissiefactoren combiwassers rechtmatig

De verhoging van geuremissiefactoren voor gecombineerde luchtwassers is rechtmatig. Dat oordeelde de Raad van State in een uitspraak van 21 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1598).

Gecombineerde luchtwassers (combiwassers) zijn vanaf maart 2018 voor wat betreft hun geurverwijderingsrendement ter discussie komen te staan. Die discussie was voor de overheid aanleiding om de geuremissiefactoren voor combiwassers te verhogen. Per 20 juli 2018 zijn de geuremissiefactoren voor combiwassers in de Regeling geurhinder en veehouderij verhoogd.

In een uitspraak van 21 juli 2021 heeft de Raad van State geoordeeld dat deze verhoging – of beter gezegd: de wijziging van de Regeling geurhinder en veehouderij daartoe – rechtmatig is. De overheid heeft zich daarvoor mogen baseren op WUR-rapporten waarin het geurverwijderingsrendement van combiwassers in de praktijk is onderzocht. De belangrijkste overwegingen van de Raad van State zijn de volgende twee.

  1. Het gemiddelde geurverwijderingsrendement van de combiwassers bedroeg met 40% slechts de helft van het verwachte gemiddelde reductieniveau. Daarbij is door de WUR een aanzienlijke spreiding in het verwijderingsrendement gemeten.
  2. De aanname van de WUR is dat combiwassers wat betreft het werkingsprincipe vergelijkbaar zijn met enkelvoudige luchtwassers.

In afwachting van nader onderzoek mocht de overheid in redelijkheid de geuremissiefactoren voor combiwassers in de Regeling geurhinder en veehouderij verhogen. Daarbij heeft de Raad van State ook de voorzorg met het oog op een goed woon- en leefklimaat van omwonenden van veehouderijen van belang geacht.

De Raad van State heeft de gewijzigde Regeling geurhinder en veehouderij daarom niet onverbindend geacht of buiten toepassing gelaten.

Franca Damen, advocaat Damen Legal

Experimenteerruimte voor overbelaste situaties veehouderij

Sinds 23 april 2021 geldt er in de provincies Gelderland, Limburg en Noord-Brabant experimenteerruimte voor overbelaste situaties in de veehouderij. De bevoegde instanties binnen deze provincies hebben bijvoorbeeld de mogelijkheid om maatregelen aan veehouderijen op te leggen om de overbelasting naar de omgeving toe te beperken. Deze bevoegdheid is opgenomen in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Staatsblad 2021, 193) en geldt tot 1 januari 2025.

Bevoegd gezag

De bevoegde instantie (het bevoegd gezag) is het bestuursorgaan dat bevoegd zou zijn of is om een omgevingsvergunning voor de betrokken veehouderij te verlenen. Dat is meestal het college van burgemeester en wethouders van de gemeente, maar soms Gedeputeerde Staten van de provincie.

Maatregelen opleggen

Een van de mogelijkheden die het bevoegd gezag sinds 23 april 2021 heeft, is het voorschrijven van maatregelen die de emissie van geur, ammoniak of fijnstof verminderen. Het bevoegd gezag kan die maatregelen voorschrijven als blijkt dat de nadelige gevolgen van deze emissies verder kunnen of moeten worden beperkt vanwege:

  1. de ontwikkeling van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu;
  2. de ontwikkeling van de kwaliteit van het milieu;
  3. de cumulatieve gevolgen van de emissie van geur, ammoniak of fijnstof door veehouderijen;
  4. door het bevoegd gezag vastgesteld beleid voor verbetering van de luchtkwaliteit; of
  5. onaanvaardbare geurhinder (waarover hierna meer).

Daarbij mag het bevoegd gezag de mogelijkheid van intern salderen in het Besluit emissiearme huisvesting beperken. Ook mag het bevoegd gezag hiervoor – als het gaat om meldingsplichtige veehouderijen – afwijken van het Activiteitenbesluit.

Bovendien mag het bevoegd gezag – zowel bij IPPC-veehouderijen als niet IPPC-veehouderijen – vanwege de technische kenmerken en de geografische ligging van de veehouderij of vanwege de plaatselijke milieuomstandigheden strengere eisen stellen.

Vergunningvoorschriften wijzigen

Ook heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om vergunningvoorschriften te wijzigen. Dat mag het bevoegd gezag doen vanwege de volgende redenen:

  1. de cumulatieve gevolgen van de emissie van geur, ammoniak of fijnstof door veehouderijen;
  2. door het bevoegd gezag vastgesteld beleid voor verbetering van de luchtkwaliteit; of
  3. onaanvaardbare geurhinder (waarover hierna meer).

Ook hierbij mag het bevoegd gezag afwijken van het Besluit emissiearme huisvesting en de daarin opgenomen mogelijkheid van intern salderen.

Verder is hierbij van belang dat als het bevoegd gezag emissiereducerende maatregelen voorschrijft, dat andere maatregelen/technieken mogen zijn dan die zijn aangevraagd en/of vergund.

Vergunning intrekken

Verder heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om een omgevingsvergunning van een veehouderij geheel of gedeeltelijk in te trekken als sprake is van onaanvaardbare geurhinder.

Onaanvaardbare geurhinder

Om te bepalen of sprake is van onaanvaardbare geurhinder moet in ieder geval rekening worden gehouden met de volgende aspecten:

  • lokaal geurbeleid;
  • de individuele en cumulatieve geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten;
  • de aard, omvang en waardering van de geur die vrijkomt;
  • de historie van de betreffende inrichting en het klachtenpatroon met betrekking tot geurhinder;
  • de bestaande en verwachte geurhinder van de betreffende inrichting; en
  • de kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels in de inrichting.

Dit sluit bijna helemaal aan bij de bepaling over onaanvaardbare geurhinder in artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit. Interessant in dat kader is een uitspraak die de Raad van State hierover eerder deed in relatie tot een verleende vergunning.

Afwijkende geurregels

Op grond van de experimenteerruimte heeft het bevoegd gezag verder de mogelijkheid om af te wijken van de geurregels (in de Wet geurhinder en veehouderij respectievelijk het Activiteitenbesluit). Het bevoegd gezag kan namelijk een omgevingsvergunning milieu voor een veehouderij weigeren als niet kan worden voldaan aan voorschriften die vanwege de technische kenmerken en de geografische ligging van de veehouderij of vanwege de plaatselijke milieuomstandigheden moeten worden gesteld.

Ook kan het bevoegd gezag afwijken van de zogeheten ‘50%-regeling’ voor geur. Op grond van deze regeling kunnen veehouderijen die niet aan de geurnorm voldoen, toch uitbreiden. Zij kunnen dat doen door geurbelastingreducerende maatregelen te nemen. De helft van de geurreductie mag dan worden gebruikt voor de uitbreiding.

Op grond van de experimenteerruimte mag het bevoegd gezag bepalen dat niet de volledige 50% gebruikt mag worden voor de uitbreiding. De ontwikkelruimte kan dus worden beperkt binnen de bandbreedte van 0-50%. Dat geldt zowel voor vergunningplichtige als niet vergunningplichtige veehouderijen.

De manier waarop het bevoegd gezag invulling geeft aan deze bevoegdheid, moet worden vastgelegd in beleidsregels, in een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte (zoals een omgevingsplan moet worden vastgesteld bij inwerkingtreding van de Omgevingswet) of in een gemeentelijke geurverordening. Dit is naar mijn mening opmerkelijk te noemen. Voor het vaststellen van die beleidsregels zou namelijk het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag zijn, terwijl voor het vaststellen van een geurverordening de gemeenteraad bevoegd gezag is.

Vergoeding

Als een veehouderij als gevolg van de hiervoor besproken maatregelen op grond van de experimenteerruimte kosten maakt of schade lijdt die redelijkerwijs niet of niet geheel voor eigen rekening behoren te komen, dan kent het bevoegd gezag een vergoeding toe. Dat kan het bevoegd gezag uit zichzelf of op verzoek van de veehouder doen. Een vergoeding wordt niet toegekend als op een andere wijze in een redelijke vergoeding is of kan worden voorzien.

Franca Damen, advocaat Damen Legal

Experimenteerruimte voor innovatie in de veehouderij

Sinds 23 april 2021 is er in de provincies Gelderland, Limburg, Noord-Brabant en Overijssel experimenteerruimte voor innovatie in de veehouderij. De bevoegde instanties binnen deze provincies hebben de mogelijkheid om innovatieve systemen en technieken toe te staan op basis van meetsensoren of een proestalbeschikking die door de bevoegde instantie wordt vastgesteld. Deze bevoegdheid is opgenomen in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Staatsblad 2021, 193) en geldt tot 1 januari 2025.

Bevoegd gezag

De bevoegde instantie (het bevoegd gezag) is het bestuursorgaan dat bevoegd zou zijn of is om een omgevingsvergunning voor de betrokken veehouderij te verlenen. Dat is meestal het college van burgemeester en wethouders van de gemeente, maar soms Gedeputeerde Staten van de provincie.

Experiment ammoniakemissie

Het bevoegd gezag kan voor innovatieve systemen en technieken afwijken van de ammoniakemissiefactoren in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav). Die mogelijkheid geldt voor huisvestingssystemen en additionele technieken die niet in bijlage 1 bij de Rav zijn opgenomen. Er zijn twee mogelijkheden om af te wijken, namelijk:

  • meetsensoren die de feitelijke emissie meten;
  • een bijzondere emissiefactor of emissiereductiepercentage (proefstalbeschikking) die c.q. dat wordt vastgesteld door het bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning.

Meetsensoren

Bij het toepassen van meetsensoren moet de feitelijke emissie worden gemeten. Die metingen moeten aantonen dat wordt voldaan aan het Besluit emissiearme huisvesting en de Wet ammoniak en veehouderij of het Activiteitenbesluit. In de omgevingsvergunning moeten bovendien twee aanvullende voorschriften worden opgenomen, namelijk:

  • het emissieplafond en de manier waarop wordt aangetoond dat hieraan wordt voldaan (de meetmethode);
  • dat de emissies worden gemeten overeenkomstig het Protocol voor meting met sensoren van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij of een gelijkwaardige methode.

Het emissieplafond mag niet hoger zijn dan het aantal dieren maal de maximale emissiewaarde in het Besluit emissiearme huisvesting.

Bijzondere emissiefactor

In een omgevingsvergunning waarin een bijzondere emissiefactor wordt gebruikt (een proefstalbeschikking), moet worden opgenomen dat de emissies binnen twee jaar vanaf het in gebruik nemen van het huisvestingssysteem moeten worden gemeten. Dit is alleen anders als is aangetoond dat al voldoende metingen op andere locaties worden uitgevoerd. De metingen moeten worden uitgevoerd overeenkomstig het Protocol voor meting van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij of een gelijkwaardige methode.

Vergunning wijzigen of intrekken

Als blijkt dat het huisvestingssysteem niet voldoende ammoniakemissie reduceert, dan heeft het bevoegd gezag verschillende mogelijkheden.

Het bevoegd gezag kan de vergunningvoorschriften wijzigen indien:

  • uit metingen blijkt dat de ammoniakemissie per dierplaats per jaar hoger is dan de vastgestelde bijzondere emissiefactor of het emissiereductiepercentage;
  • aanvullende maatregelen nodig zijn voor een goede werking van het huisvestingssysteem, of
  • aanvullende eisen nodig zijn voor het meten met sensoren.

Als de vergunningvoorschriften worden gewijzigd, kan het gaan om voorschriften voor extra monitoring, metingen, onderhoud of management of het voorschrijven van een gewijzigde of andere techniek.

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

  • uit metingen blijkt dat de ammoniakemissie hoger is dan de vastgestelde bijzondere emissiefactor of het emissiereductiepercentage;
  • niet binnen twee jaar nadat het huisvestingssysteem is opgericht, metingen zijn uitgevoerd.

Fijnstof

Ook voor fijnstof is er experimenteerruimte voor innovatieve huisvestingssystemen en technieken. Naast de minister mag sinds 23 april 2021 namelijk ook het bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning – voor zover het gaat om een inrichting in de provincie Gelderland, Limburg, Noord-Brabant of Overijssel – een bijzondere emissiefactor voor fijnstof vaststellen (proefstalbeschikking). Dit betekent dat het bevoegd gezag goedkeuring mag verlenen aan het gebruik van een andere emissiefactor of een ander emissiereductiepercentage dan vastgesteld.

In de omgevingsvergunning moet worden opgenomen dat de emissies binnen twee jaar vanaf het in gebruik nemen van het huisvestingssysteem of de techniek moeten worden gemeten, tenzij is aangetoond dat al voldoende relevante metingen op andere locaties worden uitgevoerd. De metingen moeten worden uitgevoerd overeenkomstig het Protocol voor meting van fijnstofemissies uit huisvestingssystemen in de veehouderij of een gelijkwaardige methode.

Als blijkt dat het huisvestingssysteem niet voldoende fijnstof reduceert, dan heeft het bevoegd gezag verschillende mogelijkheden. Deze mogelijkheden zijn hetzelfde als die voor ammoniakemissie, zoals hiervoor vermeld (wijzigen van de vergunningvoorschriften of geheel of gedeeltelijk intrekken van de vergunning).

Niet vergunningplichtige veehouderijen

De experimenteerruimte voor innovatieve systemen en technieken zoals hiervoor toegelicht, geldt ook voor niet vergunningplichtige veehouderijen. Dit wordt mogelijk gemaakt door voor deze bedrijven een ‘omgevingsvergunning innovatie’ te verlenen. Dit wordt een nieuwe categorie voor een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en sub i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. In die gevallen kan de omgevingsvergunning overigens worden geweigerd vanwege de aard of locatie van de activiteit.

Franca Damen, advocaat Damen Legal

1 2 3 9