Tegen RASFF-melding is geen bezwaar mogelijk

Tegen een RASFF-melding kan geen bezwaar worden gemaakt. Dat oordeelde het College van Beroep voor het bedrijfsleven in een uitspraak van 3 juli 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:319).

RASFF-melding

Een RASFF-melding is een melding in het Rapid Alert System for Food and Feed. Met zo´n melding wordt de Europese Commissie geattendeerd op het bestaan van een direct of indirect risico voor de gezondheid van een mens, verband houdend met een levensmiddel of diervoeder.

Als een lidstaat beschikt over informatie over zo´n risico, dan is die lidstaat verplicht om een RASFF-melding te doen. Dat bepaalt artikel 50 van Verordening (EG) nr. 178/2002 (de Algemene levensmiddelenverordening). Deze informatie wordt onmiddellijk doorgegeven aan andere Europese lidstaten.

Uitspraak CBb

Een RASFF-melding is informatieverstrekking van de ene lidstaat aan andere lidstaten. Door een RASFF-melding ontstaat geen bevoegdheid, recht of verplichting voor anderen. Ook stelt een RASFF-melding niet de juridische status van een persoon of een zaak vast. Dat betekent dat een RASFF-melding geen ´rechtsgevolg´ heeft.

Het ontbreken van een rechtsgevolg betekent dat niet wordt voldaan aan alle vereisten van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 Awb. Dat heeft tot gevolg dat geen sprake is van een formeel besluit en dat er geen bezwaar kan worden ingediend.

Omdat een RASFF-melding geen rechtsgevolg heeft, is zo´n melding geen formeel besluit. Dat betekent dat tegen een RASFF-melding geen bezwaar kan worden gemaakt.

Als de overheid aan een RASFF-melding gevolgen in de vorm van maatregelen en sancties – zoals bedoeld in artikel 17, tweede lid, Verordening (EG) nr. 178/2002 – verbindt, dan kan daartegen wel bezwaar worden gemaakt.

mw. mr. Franca Damen

Geen wederinvoer van geweigerde partij vlees

Als een partij vlees wordt uitgevoerd naar een land buiten de Europese Unie, maar de partij vervolgens om (financiële) redenen door de koper wordt geweigerd, is het wederinvoeren van de partij vlees niet zonder meer toegestaan. De wederinvoer kan door de NVWA worden geweigerd. Een dergelijke situatie was aan de orde in een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 5 oktober 2016, gepubliceerd op 7 maart 2017 (ECLI:NL:CBB:2016:318).

Situatie

Een kalfsvleesproducent heeft aan een afnemer in Egypte diepgevroren kalfsvlees bestemd voor menselijke consumptie (producten) verkocht. Het vlees is voor vervoer geladen in twee containers.

De containers zijn per schip vervoerd van Rotterdam naar Alexandrië, Egypte. De producten zijn in Egypte niet bij de daartoe bevoegde autoriteiten ten invoer aangegeven. De containers zijn in Alexandrië opgeslagen. De koper heeft de producten vanwege financiële problemen niet afgenomen. Daarom zijn de producten vanuit Alexandrië per schip terug vervoerd naar Rotterdam.

De kalfsvleesproducent (appellant) heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), handelend namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, verzocht om toestemming voor wederinvoer. De NVWA heeft de wederinvoer van de producten geweigerd. In de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 5 oktober 2016 is de vraag aan de orde of de NVWA de wederinvoer terecht heeft geweigerd.

Juridisch kader

Het verzoek om toestemming voor wederinvoer van de producten is beoordeeld aan de hand van de Richtlijn tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (Richtlijn 97/78/EG).

In artikel 15 van de Richtlijn is bepaald wanneer een lidstaat toestemming geeft voor wederinvoer van een door een derde land geweigerde partij uit de Gemeenschap afkomstige producten. Een van deze voorwaarden is dat de voor wederinvoer aangeboden producten vergezeld moeten gaan van de (schriftelijke) garantie dat aan de voorwaarden inzake opslag en vervoer van de producten voldaan is en waarop gepreciseerd wordt dat de betrokken producten geen bewerking hebben ondergaan. Deze garantie wordt door de NVWA ook wel aangeduid als de non-manipulatieverklaring.

Oordeel CBb

Artikel 15 van de Richtlijn bevat specifieke bepalingen voor de situatie van wederinvoer in de Europese Unie (EU) van producten van de EU. Controles bij de wederinvoer vinden plaats, omdat producten van de EU die door een derde land worden geweigerd en naar de EU worden teruggezonden, worden geacht niet langer aan de communautaire bepalingen te voldoen. Er mogen geen partijen uit een derde land in de EU worden binnengebracht die niet de bij de Richtlijn voorgeschreven veterinaire controles ondergaan hebben.

Appellant heeft aangevoerd dat de NVWA het verzoek om toestemming ten onrechte heeft getoetst aan artikel 15 van de Richtlijn. Dit artikel heeft volgens appellant namelijk alleen betrekking op wederinvoer van een door een derde land geweigerde partij uit de EU afkomstige producten en niet op partijen die om handelstechnische redenen terugkeren.

Dit is een interessant punt, maar helaas biedt het CBb geen duidelijkheid. Het CBb concludeert namelijk enkel dat appellant na terugkeer van de containers met producten in Rotterdam de NVWA zelf heeft verzocht om toestemming voor wederinvoer als bedoeld in artikel 15 van de Richtlijn.

Verder heeft appellant onder andere aangevoerd dat de non-manipulatieverklaring die op grond van artikel 15 van de Richtlijn moet worden overgelegd – anders dan de NVWA stelt – niet hoeft te zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit van het derde land.

Ten aanzien daarvan heeft het CBb overwogen dat niet is gebleken van het bestaan van Europese regelgeving waaruit ondubbelzinnig blijkt dat de in artikel 15 van de Richtlijn bedoelde garantie moet zijn afgegeven door een autoriteit van het derde land. In aanvulling daarop wijst het CBb op artikel 2, tweede lid, onder k, van de Richtlijn waarin de bevoegde autoriteit is gedefinieerd als autoriteit van een lidstaat.

Het CBb heeft echter helaas ook op dit punt geen echte duidelijkheid gegeven, omdat het niet aan een (verdere) beoordeling van dit punt toekomt. De non-manipulatieverklaringen zijn naar het oordeel van het CBb namelijk niet juist en volledig ingevuld. Daarom wordt niet voldaan aan alle voorwaarden van artikel 15 van de Richtlijn. Om die reden heeft de NVWA aan appellant terecht toestemming geweigerd voor de wederinvoer in de EU van de containers met diepgevroren rundvlees.

mw. mr. Franca Damen

Wanneer mogen levensmiddelen en diervoeders in hetzelfde transportmiddel?

Als hoofdregel geldt dat levensmiddelen en diervoeders niet in hetzelfde transportmiddel mogen worden vervoerd. Daarop geldt echter een uitzondering. Deze uitzondering was aan de orde in een uitspraak van rechtbank Rotterdam van 24 februari 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:1414).

Situatie

De uitspraak gaat over een transportonderneming die in hetzelfde transportmiddel eerst een lading kokosolie naar een levensmiddelenbedrijf heeft vervoerd en vervolgens een lading biergist naar een diervoederbedrijf. Volgens de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft de onderneming hiermee een overtreding begaan. Daarom is aan de onderneming een boete opgelegd.

De transportonderneming heeft hiertegen beroep ingediend bij de rechtbank. Volgens de transportonderneming mocht de biergist wel in hetzelfde transportmiddel als de kokosolie worden vervoerd, omdat de biergist afkomstig is van een levensmiddelenbedrijf en in beginsel ook weer naar een levensmiddelenbedrijf kan worden vervoerd.

Juridisch kader

Omdat de transportonderneming levensmiddelen vervoert, is het een levensmiddelenbedrijf zoals bedoeld in de Algemene levensmiddelen verordening (Verordening (EG) nr. 178/2002). Dat betekent dat de transportonderneming zich aan alle relevante levensmiddelenwetgeving moet houden, waaronder de Hygiëneverordening voor levensmiddelen (Verordening (EG) nr. 852/2004).

Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten zich houden aan de algemene hygiënevoorschriften die zijn opgenomen in bijlage II van Verordening (EG) nr. 852/2004. Hoofdstuk IV van deze bijlage gaat over vervoer. In dit hoofdstuk is onder andere het volgende bepaald:

  • Ruimten in voertuigen en/of containers mogen niet voor het vervoer van andere goederen dan levensmiddelen worden gebruikt indien zulks tot verontreiniging kan leiden.
  • Levensmiddelen in bulk in vloeibare, gegranuleerde of poedervormige staat moeten worden vervoerd in ruimten en/of containers/tanks die uitsluitend voor het vervoer van levensmiddelen worden gebruikt. Op de containers moet een duidelijk leesbare, onuitwisbare vermelding worden aangebracht waaruit blijkt dat zij voor het vervoer van levensmiddelen worden gebruik, of zij moeten de vermelding ‘uitsluitend voor levensmiddelen’ dragen.

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft het Informatieblad transport van levensmiddelen, diervoeders en dierlijke bijproducten (het Informatieblad) vastgesteld. Daarin is onder andere het volgende bepaald:

“Uitgangspunt voor Food:

Bij het bulkvervoer van vloeibare, gegranuleerde of poedervormige levensmiddelen (food) moet op de wegtransportmiddelen de tekst ‘alleen voor levensmiddelen’ zijn aangebracht en deze wegtransportmiddelen mogen niet voor vervoer van diervoeders (feed) of dierlijke bijproducten of andere stoffen (zoals chemicaliën) worden ingezet, ook niet na reiniging/ontsmetting van de laadruimte.

De volgende aanvullingen of uitzonderingen gelden hierop:

1. Een levensmiddel (zowel van plantaardige- als dierlijke oorsprong) mag in bulk met een vervoermiddel met tekst ‘alleen voor levensmiddelen’ worden vervoerd naar een diervoederbedrijf. Let op: Dit geldt alleen voor levensmiddelen die ook zo naar levensmiddelenbedrijven vervoerd worden. Zijn levensmiddelen bijvoorbeeld om kwaliteitsredenen afgewaardeerd, en dus niet meer bedoeld als levensmiddel, dan is vervoer in een vervoermiddel met ‘alleen voor levensmiddelen’ niet toegestaan. (…)”

Oordeel rechtbank

De rechtbank heeft bij haar beoordeling voorop gesteld dat de tekst van de aan de orde zijnde hygiënevoorschriften uit Verordening (EG) nr. 852/2004 duidelijk is: levensmiddelen en diervoeders mogen niet in dezelfde transportmiddelen worden vervoerd. Gelet op de definitiebepalingen in Verordening (EG) nr. 178/2002 – die overigens ook gelden voor Verordening (EG) nr. 852/2004 – kan er bovendien geen misverstand over bestaan wat moet worden verstaan onder levensmiddelen en onder diervoeders en dat diervoeders geen levensmiddelen zijn.

De uitzondering in het Informatieblad van de NVWA doet zich naar het oordeel van de rechtbank in onderhavige situatie niet voor. Naar zijn aard moet deze uitzondering beperkt worden uitgelegd:

“Naar het oordeel van de rechtbank moet verweerder worden gevolgd in zijn standpunt dat deze uitzondering zo moet worden uitgelegd dat wanneer het desbetreffende product door de desbetreffende producent in de desbetreffende vorm ook aan levensmiddelenbedrijven wordt geleverd, het met dezelfde levensmiddelenauto ook mag worden vervoerd naar diervoederbedrijven. (…) Die beperkte uitzondering doet ook recht aan wat onder levensmiddel wordt begrepen in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002.”

Omdat de transportonderneming de biergist enkel levert aan diervoederbedrijven kan ten aanzien van die biergist niet worden geoordeeld dat die bestemd is om door de mens te worden geconsumeerd of waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat die door de mens wordt geconsumeerd. Dat betekent dat de uitzondering zich hier niet voordoet en dat de biergist dus niet in een transportmiddel voor levensmiddelen mocht worden vervoerd.

mw. mr. Franca Damen

Koelwagen geen onderdeel van een slachthuis

Een koelwagen maakt geen onderdeel uit van een slachthuis. Dat betekent dat vlees vanaf het moment in een koelwagen een temperatuur van niet meer dan 7o Celsius moet hebben bereikt. Dat oordeelde het College van Beroep voor het bedrijfsleven in een uitspraak van 20 maart 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:69).

Juridisch kader

In de uitspraak gaat het over de uitleg van specifieke hygiënevoorschriften die gelden voor de opslag en het vervoer van vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren. De desbetreffende voorschriften zijn opgenomen in artikel 3, eerste lid, in samenhang met bijlage III, sectie I, hoofdstuk VII, punt 3, van de Verordening over specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening (EG) nr. 853/2004).

In deze voorschriften is bepaald dat de postmortemkeuring onmiddellijk moet worden gevolgd door koeling in het slachthuis om via een continue daling van de temperatuur overal in het vlees een temperatuur van niet meer dan 7 oC voor ander vlees te verzekeren. Vlees moet deze temperatuur hebben bereikt voordat het kan worden vervoerd, en moet die temperatuur tijdens het vervoer behouden.

Oordeel CBb

Aan deze voorschriften wordt naar het oordeel van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) niet voldaan als het vlees direct na de postmortemkeuring wordt gekoeld in een koelwagen. Dit sluit aan bij een uitspraak van rechtbank Rotterdam van 14 juli 2016 waarover ik eerder schreef.

Een koelwagen maakt naar het oordeel van het CBb namelijk geen onderdeel uit van het slachthuis. Een koelwagen is naar zijn aard bestemd voor het vervoer van vlees en niet voor het slachten en uitslachten van vlees. Ook is een koelwagen geen eenheid van een levensmiddelenbedrijf, omdat een koelwagen niet duurzaam is bestemd tot het gebruik van het levensmiddelenbedrijf maar tot het vervoer van vlees naar de klant.

Verder heeft het CBb van belang geacht dat het vervoer geen onderdeel uitmaakt van de erkenning van een inrichting als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004 en dat deze verordening (dus) geen nadere eisen stelt aan het vervoer en in het bijzonder aan koelwagens. De Europese wetgever heeft een koelwagen dus evenmin als onderdeel van de inrichting (het slachthuis) willen aanmerken.

Omdat een koelwagen geen deel uitmaakt van een slachthuis, verlaat het vlees vanaf het moment van verladen het slachthuis en vangt daarmee het vervoer aan. Dat betekent dat het vlees op dat moment de in bijlage III, sectie I, hoofdstuk VII, punt 3, van Verordening (EG) nr. 853/2004 bedoelde temperatuur van niet meer dan 7o Celsius moet hebben bereikt.

Dit brengt met zich dat vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren direct na de postmortemkeuring niet mag worden gekoeld in een koelwagen.

mw. mr. Franca Damen

Listeria monocytogenes als boosdoener voor toezicht NVWA

Sinds vorig jaar lijkt het voldoen aan microbiologische criteria, in het bijzonder Listeria monocytogenes, een van de speerpunten in het toezicht van de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) bij levensmiddelenbedrijven. De bedrijven die hiermee worden geconfronteerd, lopen vaak tegen dezelfde problemen aan in het kader van het toezicht.

Algemeen

Levensmiddelenbedrijven moeten in alle stadia van de productie, verwerking en distributie de voedselveiligheid in acht nemen. De basiscriteria daarvoor zijn vastgelegd in de Algemene levensmiddelenverordening (Verordening (EG) nr. 178/2002).

Om de voedselveiligheid te waarborgen, zijn in de Verordening inzake levensmiddelenhygiëne (Verordening (EG) nr. 852/2004) algemene hygiënevoorschriften op het gebied van levensmiddelen vastgesteld. In deze verordening is onder andere bepaald dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven, voor zover van toepassing, moeten voldoen aan de microbiologische criteria voor levensmiddelen.

Verordening microbiologische criteria

Deze criteria zijn vastgelegd in de Verordening microbiologische criteria (Verordening (EG) nr. 2073/2005). Het gaat daarbij onder andere om criteria ten aanzien van Listeria monocytogenes, Salmonella en E. coli. De criteria gelden vooral voor vlees, vis en zuivelproducten.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening microbiologische criteria (VMC) moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven ervoor zorgen dat levensmiddelen voldoen aan de desbetreffende microbiologische criteria zoals aangegeven in bijlage I bij de VMC. Daartoe moeten de exploitanten van levensmiddelenbedrijven in alle stadia van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen, met inbegrip van de detailhandel, de nodige maatregelen nemen, in het kader van hun op HACCP gebaseerde procedures en de toepassing van goede hygiënepraktijken, om te bereiken dat:

  • de bevoorrading met en de behandeling en verwerking van de grondstoffen en levensmiddelen onder hun beheer zodanig geschieden dat aan de proceshygiënecriteria wordt voldaan;
  • de producten onder redelijkerwijs te verwachten omstandigheden bij de distributie, de opslag en het gebruik kunnen voldoen aan de voedselveiligheidscriteria die voor hun hele houdbaarheidstermijn gelden.

Ingevolge artikel 3, tweede lid, VMC verrichten de voor de vervaardiging van het product verantwoordelijke exploitanten van levensmiddelenbedrijven voor zover nodig studies overeenkomstig bijlage II bij de VMC om na te gaan of gedurende de hele houdbaarheidstermijn aan die criteria wordt voldaan. Dit geldt met name voor kant-en-klare levensmiddelen die als voedingsbodem voor Listeria monocytogenes kunnen dienen en waarbij die bacterie een risico voor de volksgezondheid kan inhouden.

Listeria monocytogenes

Een belangrijke categorie levensmiddelen waarvoor Listeria monocytogenes als een microbiologisch criterium geldt, zijn kant-en-klare levensmiddelen die als voedingsbodem voor Listeria monocytogenes kunnen dienen. Onder kant-en-klare levensmiddelen vallen de levensmiddelen die door de producent of de fabrikant bedoeld zijn om rechtstreeks door de mens te worden geconsumeerd, zonder dat verhitting of een andere bewerking nodig is om relevante micro-organismen te elimineren of tot een aanvaardbaar niveau terug te dringen.

Voor kant-en-klare levensmiddelen die als voedingsbodem voor Listeria monocytogenes kunnen dienen, geldt het volgende criterium ten aanzien van Listeria monocytogenes:

  • n=5, c=0, 100 kve/gram voor de duur van de houdbaarheidstermijn;
  • n=5, c=0, afwezig in 25 gram voordat het levensmiddel de directe controle van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf die het geproduceerd heeft, heeft verlaten.

Hierbij is van belang dat het criterium van 100 kve/gram voor de duur van de houdbaarheidstermijn van toepassing is als de producent tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit kan aantonen dat het product gedurende de gehele houdbaarheidstermijn aan de grenswaarde van 100 kve/gram zal voldoen. De exploitant kan intermediaire grenswaarden tijdens het proces vaststellen, die zo laag moeten zijn dat de grenswaarde van 100 kve/gram aan het einde van de houdbaarheidstermijn niet wordt overschreden.

Toezicht NVWA

In de praktijk is deze bepaling vaak de ‘boosdoener’ voor het toezicht van de NVWA. Op basis van constateringen stelt de NVWA dan dat de exploitant van een levensmiddelenbedrijf niet tot haar tevredenheid heeft aangetoond dat een product gedurende de gehele houdbaarheidstermijn aan de grenswaarde van 100 kve/gram zal voldoen.

Over het algemeen stuurt de NVWA daartoe eerst een waarschuwing aan het desbetreffende levensmiddelenbedrijf. In die waarschuwing staat dan veelal vermeld dat vanwege het ontbreken van toereikende studies niet het criterium van 100 kve/gram voor de duur van de houdbaarheidstermijn mag worden toegepast, maar het criterium van n=5 afwezig in 25 gram moet worden toegepast.

Daarnaast stelt de NVWA in de waarschuwing dat aanvullende studies overeenkomstig bijlage II bij de VMC moeten worden uitgevoerd om aan te tonen dat het product gedurende de gehele houdbaarheidstermijn aan de grenswaarde van 100 kve/gram zal voldoen. Voor het moeten uitvoeren van deze aanvullende studies bestaat echter niet altijd zonder meer grondslag.

Om aan te tonen dat aan de grenswaarde van 100 kve/gram wordt voldaan, eist de NVWA vaak zogenaamde challengetesten. Ook daarvoor bestaat echter in de VMC geen, althans niet zonder meer, grondslag.

Het kan dan ook raadzaam zijn om op een waarschuwing (en een eventueel daarop volgend besluit) van de NVWA te reageren. Het is echter ook van belang om tot tevredenheid van de NVWA te kunnen aantonen dat een product gedurende de gehele houdbaarheidstermijn aan de grenswaarde van 100 kve/gram zal voldoen, om op die manier niet meer aan het criterium van n=5 afwezig in 25 gram te hoeven voldoen.

Bij het uitvoeren van de (aanvullende) studies moet rekening worden gehouden met Infoblad 85 van de NVWA, het Guidance Document (‘Guidance Document on Listeria monocytogenes shelf-life studies for ready-to-eat foods’) en het Technical Guidance Document (‘Technical Guidance Document for conducting shelf-life studies on Listeria monocytogenes in ready-to-eat foods’). Ook de toepassing hiervan leidt in de praktijk regelmatig tot discussies met de NVWA. Het is dan ook goed om na te (laten) gaan waartoe u wel of niet gehouden bent.

mw. mr. Franca Damen

1 2 3