Drentse voorschriften Nb-vergunning toegestaan

Gedeputeerde staten van de provincie Drenthe verbonden aan vergunningen ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 de zogenaamde een- en driejaarsvoorschriften. De Raad van State oordeelde in een uitspraak van 26 april 2017 (201604199, ECLI:NL:RVS:2017:1142) dat deze voorschriften niet in strijd zijn met artikel 43 van de Natuurbeschermingswet 1998.

De voorschriften volgen uit de ‘Beleidsregel vaststelling een- en driejaarsvoorschriften NB-wetvergunningen’ (Beleidsregel). Met deze voorschriften willen gedeputeerde staten (GS) bewerkstellingen dat vergunningen ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb), zoals die tot 1 januari 2017 gold, daadwerkelijk worden gebruikt en dat de verlening van niet-realistische Nb-vergunningen wordt tegengegaan.

Op grond van de voorschriften moet de houder van de vergunning:

  • binnen één jaar na de verzending van de Nb-vergunning bij GS een plan met tijdpad en acties indienen, waaruit eenduidig blijkt dat de voor de vergunning benodigde bouwkundige voorzieningen binnen drie jaar na verzending van de vergunning zijn gerealiseerd;
  • binnen drie jaar na verzending van de Nb-vergunning de voor de vergunning benodigde bouwkundige voorzieningen hebben gerealiseerd en handelingen hebben verricht met gebruikmaking van de vergunning.

Artikel 43, eerste lid, Nb bepaalde dat aan een vergunning voorschriften kunnen worden verbonden. Artikel 43, tweede lid, Nb bepaalde wanneer een vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd. Een vergunning kan onder andere worden ingetrokken als de houder van de vergunning handelt in strijd met de daaraan verbonden voorschriften.

De een- en driejaarsvoorschriften zijn naar het oordeel van de Raad van State te herleiden tot één van de doelen die artikel 19e, sub c, Nb behartigt (economisch, sociaal, cultureel en regionale en lokale bijzonderheden). Dat betekent dat de voorschriften passen binnen de regeling van artikel 43 Nb en hiermee niet in strijd zijn.

GS mochten daarom de een- en driejaarsvoorschriften aan Nb-vergunningen verbinden.

mw. mr. Franca Damen

Alterra-rapport stikstofdepositie Vogelrichtlijngebieden ontoereikend

Het Alterra-rapport “Effecten van stikstof op vogelsoorten in vogelrichtlijngebieden in Noord-Brabant” is ontoereikend om aan te tonen dat een project of andere handeling geen significante negatieve effecten veroorzaakt op de leefgebieden van vogelsoorten in een Natura 2000-gebied. Dit oordeelde de Raad van State in een uitspraak van 20 juli 2016 (201504768) en 27 juli 2016 (201500871).

Achtergrond

Wanneer een project of andere handeling significante negatieve effecten op een Natura 2000-gebied kan veroorzaken, moet ten behoeve van de aanvraag om een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet (hierna: Nb resp. Nb-vergunning) een passende beoordeling worden opgesteld. Als het project of de andere handeling ook effecten kan veroorzaken op een gebied dat (tevens) op grond van de Vogelrichtlijn als Natura 2000-gebied is aangewezen, moeten ook de effecten van stikstofdepositie op de leefgebieden van vogelsoorten worden onderzocht.

Voor aanvragen om een Nb-vergunning die voor 1 juli 2015 in de provincie Noord-Brabant zijn ingediend, kon daarvoor het Alterra-rapport “Effecten van stikstof op vogelsoorten in vogelrichtlijngebieden in Noord-Brabant” worden gebruikt. In dit rapport is onderzocht of er een causaal verband bestaat tussen een hoge stikstofdepositie en negatieve trends van vogelsoorten waarvoor de in Noord-Brabant gelegen Natura 2000-gebieden zijn aangewezen. Uit het rapport volgt dat niet is uitgesloten dat stikstofdepositie een negatief effect kan hebben op de leefgebieden van vogelsoorten waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen. Daarom is onderzocht met welke beheermaatregelen de geconstateerde negatieve trends ongedaan kunnen worden gemaakt.

Uitspraak

Naar het oordeel van de Raad van State volstaat het Alterra-rapport niet voor de onderbouwing dat een concreet project of andere handeling waarvoor een Nb-vergunning is aangevraagd geen significante negatieve effecten veroorzaakt voor de leefgebieden van vogelsoorten. In het Alterra-rapport is namelijk enkel onderzocht met welke beheermaatregelen de geconstateerde negatieve trends in de staat van instandhouding van vogelsoorten gemitigeerd kunnen worden. Daarbij zijn niet de aangevraagde activiteiten betrokken.

Daarom kan niet onder verwijzing naar het Alterra-rapport worden geconcludeerd dat de desbetreffende beheermaatregelen de negatieve effecten van de aangevraagde activiteiten in voldoende mate voorkomen. Het Alterra-rapport is daarvoor dus ontoereikend. Dit betekent dat op een andere manier onderbouwd moet worden dat negatieve effecten van stikstofdepositie op de leefgebieden van vogelsoorten in een Natura 2000-gebied kunnen worden uitgesloten

mw. mr. Franca Damen

Nb-vergunning voor ‘bestaand gebruik’

Een van de uitzonderingen op de vergunningplicht ingevolge de Natuurbeschermingswet is wanneer er sprake is van bestaand gebruik. Omdat een vergunning meer rechtszekerheid geeft, hebben veel veehouders met het oog op de invoering van de Programmatische Aanpak Stikstof per 1 juli 2015 nog een vergunning aangevraagd. Uit een uitspraak van de Raad van State van 20 juli 2016 (201508162) blijkt dat onder omstandigheden een vergunning kan worden verleend voor ‘bestaand gebruik’.

Van bestaand gebruik is sprake in geval van gebruik dat op 31 maart 2010 bekend is of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn bij het bevoegd gezag. De uitzondering op de vergunningplicht ingevolge de Natuurbeschermingswet (hierna: Nb resp. Nb-vergunning) vanwege bestaand gebruik mag worden toegepast als de veehouderij op het moment van het nemen van een besluit op de aanvraag om een Nb-vergunning werd voortgezet op de wijze en in de omvang zoals die feitelijk bestond op 31 maart 2010 (zie bijv. ABRS 30 september 2015, 201406119).

Wanneer een veehouder een Nb-vergunning aanvraagt

  • voor een veebestand dat gelijk is aan de milieutoestemming die gold op de relevante referentiedatum / -data,
  • maar feitelijk een kleinere veebezetting heeft,

dan is geen sprake van een voortzetting van bestaand gebruik. In dat geval kon op grond van de Natuurbeschermingswet zoals die gold tot 1 juli 2015 een Nb-vergunning worden verleend omdat de ammoniakemissie in de aangevraagde situatie gelijk was als de vergunde ammoniakemissie ten tijde van de relevante referentiedatum / -data.

Sinds de inwerkingtreding van de Programmatische Aanpak Stikstof (hierna: PAS) per 1 juli 2015 geldt nog steeds een uitzondering op de vergunningplicht voor bestaand gebruik. Echter geldt sindsdien een ander toetsingskader voor de beoordeling van activiteiten.

mw. mr. Franca Damen

Of/of-vergunning als referentie voor Nb-vergunning mag!

Wanneer sprake is van een zogenaamde of/of-vergunning, mag ook de daarin hoogst vergunde ammoniakemissie worden meegenomen als referentiesituatie in het kader van een aanvraag om een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet (ingediend vóór 1 juli 2015). Dit volgt uit een uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2016 (201504686).

Met deze uitspraak zet de Afdeling een streep door de (wederom) door de provincie Noord-Brabant te strikt geïnterpreteerde Natuurbeschermingswet. De provincie stelde zich in het kader van vergunningaanvragen ingevolge de Natuurbeschermingswet (hierna: Nb resp. Nb-vergunning), zoals ingediend vóór 1 juli 2015, op het standpunt dat wanneer sprake was van een zogenaamde of/of-vergunning, enkel de daarin laagst vergunde ammoniakemissie mocht worden meegenomen bij het bepalen van de referentiesituatie. De provincie baseerde dit standpunt op de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013.

Dat de provincie daarmee de Natuurbeschermingswet (wederom) te strikt heeft uitgelegd, volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2016. De Afdeling is duidelijk: de referentiesituatie hoeft niet te worden ontleend aan de vergunde alternatieve veebezetting in een of/of-vergunning die de laagste stikstofemissie tot gevolg heeft. Er is sprake van twee alternatieve veebezettingen waarvoor vergunning is verleend. Realisering van de ene veebezetting heeft niet tot gevolg dat de vergunning wat betreft de andere veebezetting van rechtswege komt te vervallen. Of de alternatieve veebezetting met de laagste stikstofemissie daadwerkelijk is gerealiseerd, is daardoor niet relevant.

mw. mr. Franca Damen

 

Afdeling laat Nb-vergunning uitrijden mest in stand

In een uitspraak van 1 juni 2016 (201406135) laat de Afdeling een aan een melkrundveehouderij verleende vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet in stand, welke tevens ziet op het uitrijden van mest in een Natura 2000-gebied.

Situatie

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben aan een melkrundveehouderij een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet (hierna: Nb resp. Nb-vergunning) verleend voor de uitbreiding en exploitatie van het bedrijf, alsmede voor het uitrijden van mest op gronden in een Natura 2000-gebied. Tegen deze vergunning is beroep ingediend. De beroepsgronden zijn gericht tegen de activiteit ‘uitrijden van (drijf)mest’.

Juridisch kader

De Afdeling heeft reeds in een uitspraak van 4 februari 2015 geoordeeld dat significante verstorende effecten ten gevolge van het uitrijden van mest in of nabij een Natura 2000-gebied, afhankelijk van de omstandigheden, niet zonder meer op voorhand kunnen worden uitgesloten, en dat om die reden voor deze activiteit een Nb-vergunning kan zijn vereist. Hetzelfde gold ten aanzien van het weiden van vee in of nabij een Natura 2000-gebied, aldus de Afdeling.

Naar aanleiding hiervan is het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet gewijzigd, en wel in die zin dat hierin een uitzondering op de vergunningplicht ingevolge artikel 19d, eerste lid, Nb is opgenomen voor het weiden van vee en het op of in de bodem brengen van meststoffen.

Uitspraak

De zaak die in onderhavige uitspraak aan de orde is, dateert echter van vóór de wijziging van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet. Aangezien het uitrijden van (drijf)mest in een Natura 2000-gebied in zijn algemeenheid gevolgen kan hebben voor de habitattypen en soorten waarvoor dat gebied is aangewezen, ziet de vergunning in onderhavige kwestie tevens op het uitrijden van mest. De Afdeling heeft overwogen dat Gedeputeerde Staten de vergunning op juiste gronden hebben kunnen verlenen.

Daarbij heeft de Afdeling van belang geacht dat Gedeputeerde Staten hebben gemotiveerd dat met het uitrijden van de vergunde hoeveelheid mest op de in gebruik zijnde gronden in het Natura 2000-gebied, in samenhang gezien met de maatregelen die in het kader van bestaand beheer in het gebied plaatsvinden, geen verslechtering optreedt van het voor stikstof gevoelige habitattype. Dit standpunt is onderbouwd met een verwijzing naar de gebiedsanalyse.

De Afdeling acht gelet op deze conclusie niet relevant of het uitrijden van (drijf)mest in een Natura 2000-gebied kwalificeert als een project of een andere handeling. In het kader van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet is dat jammer, nu daarvoor van belang is of het uitrijden van mest (en het weiden van vee) kwalificeert als een project of andere handeling. Voor projecten geldt gelet op de Europese Habitatrichtlijn namelijk een strikter toetsingskader dan van voor andere handelingen.

mw. mr. Franca Damen

1 2 3 13