Vernietiging Nb-vergunning; hoe PASsend verder?

In de uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2015 (201410451; vgl. ABRS 29 juli 2015, 201500151) was een besluit van de provincie Overijssel omtrent een aanvraag om een Nb-vergunning van een rundveehouderij aan de orde. De provincie heeft deze vergunning geweigerd, omdat volgens haar geen Nb-vergunning nodig was nu de aangevraagde bedrijfssituatie een bijdrage gelijk aan of lager dan 0,05 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Tegen dit besluit heeft MOB beroep ingediend. In haar beroepschrift heeft MOB onder andere aangevoerd dat de provincie zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen Nb-vergunning nodig is.

Zoals de Afdeling reeds in haar uitspraken van 8 april 2015 (201402208 e.a.) heeft overwogen, heeft de provincie zonder nadere beoordeling of een totale bijdrage van 0,05 mol/ha/jaar een toename, afname of gelijkblijvende depositie is ten opzichte van de relevante referentiesituatie, ten onrechte geconcludeerd dat op grond van objectieve gegevens is uitgesloten dat de aangevraagde bedrijfssituatie een verslechterend effect kan hebben op de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik u graag naar mijn artikel “‘Ondergrens’ van 0,05 mol bij Nb-vergunning niet toegestaan”.

Gelet hierop heeft de Afdeling het besluit van de provincie, waarbij de Nb-vergunning is geweigerd, vernietigd. Inmiddels is de Programmatische Aanpak Stikstof echter in werking getreden. De vraag is dan ook hoe de provincie nu verder dient te handelen. De Afdeling heeft de provincie wel opgedragen een nieuw besluit te nemen. Daarbij heeft de Afdeling eveneens het volgende overwogen:

“Op 1 juli 2-15 zijn de wet tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (programmatische aanpak stikstof), het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof en de Regeling programmatische aanpak stikstof in werking getreden. Het college dient mede gelet op het overgangsrecht dat in de Nbw 1998 en de Regeling pas is opgenomen te bezien of en hoeverre de Nbw 1998 zoals die vanaf 1 juli 2015 luidt van toepassing is op het nieuw te nemen besluit.”

Waarom de Afdeling overweegt dat de provincie mede gelet op het overgangsrecht in de Regeling PAS moet bezien of en in hoeverre de Natuurbeschermingswet, zoals die vanaf 1 juli 2015 luidt, van toepassing op het nieuw te nemen besluit, is mij niet duidelijk. Immers bepaalt het overgangsrecht in de Regeling PAS enkel dat artikel 2 van de Regeling PAS – waarin AERIUS Calculator verplicht wordt voorgeschreven – niet van toepassing is in de situaties waarin het overgangsrecht uit de Natuurbeschermingswet voor vergunningen die vóór 1 juli 2015 zijn aangevraagd (artikel 19km, vierde lid, en artikel 67a Nb) van toepassing is.

mw. mr. Franca Damen

 

Geen correctie Besluit huisvesting bij milieutoestemming saldogevende locatie

In een uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2015 (201408129 en 20140391) is een door de provincie Overijssel verleende Nb-vergunning voor een vleesvarkenshouderij aan de orde. Tegen deze vergunning heeft MOB beroep ingediend. In het beroepschrift zijn verschillende beroepsgronden aangevoerd. Te dien aanzien heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen.

Het op 11 dagen voorafgaand aan de zitting bij de Afdeling aanvoeren van nieuwe beroepsgronden – in dit geval gepaard gaande met het overleggen van meitellingen – is in strijd met de goede procesorde. De desbetreffende beroepsgrond is daarom door de Afdeling buiten behandeling gelaten.

De Natuurbeschermingswet verplicht niet om maatregelen – waarmee een verdere reductie van de stikstofdepositie wordt bereikt – in individuele Nb-vergunningen voor te schrijven indien geen zodanig beleid door het bevoegd gezag wordt gevoerd. Dit geldt ongeacht de hoogte van de stikstofdepositie die door een bedrijf op een Natura 2000-gebied wordt veroorzaakt. De Afdeling heeft dit ook reeds overwogen in haar uitspraken van 8 april 2015 (201402208 e.a.). In deze uitspraken kwamen meer interessante onderwerpen aan de orde. Voor een toelichting daarop verwijs ik u graag naar mijn artikel “Ondergrens’ van 0,05 mol bij Nb-vergunning niet toegestaan”.

Zoals de Afdeling reeds heeft overwogen in haar uitspraak van 5 november 2014 (201309729) bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat voor het bepalen van de toegestane ammoniakemissie in de referentiesituatie, in het geval die ontleend wordt aan een milieuvergunning voor een bedrijfsvoering die niet voldoet aan het Besluit huisvesting, rekening moet worden gehouden met de emissiewaarden van het Besluit huisvesting. Voor een nadere toelichting hierop, verwijs ik u graag naar mijn artikel “Intern salderen: niet corrigeren met Besluit huisvesting!”. In de thans aan de orde zijnde uitspraak heeft de Afdeling nog eens benadrukt dat aan het oordeel in haar uitspraak van 5 november 2014 niet ten grondslag ligt dat een bepaalde emissie is vergund bij een milieuvergunning, maar dat de emissie die wordt veroorzaakt door de milieuvergunde activiteit wordt bepaald door de vergunde veestapel en het vergunde stalsysteem. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat voor het bepalen van de hoogte van de ammoniakemissie die voor saldering in aanmerking komt, in het geval die emissie wordt ontleend aan een milieuvergunning voor een bedrijfsvoering die niet voldoet aan het Besluit huisvesting, rekening moet worden gehouden met de emissiewaarden van het Besluit huisvesting. Daartoe heeft de Afdeling het volgende overwogen.

Uit de jurisprudentie van de Afdeling (o.a. ABRS 13 november 2013, 201303243 e.a.) volgt dat saldering in de vorm van (gedeeltelijke) intrekking van een milieuvergunning, Hinderwetvergunning, Nb-vergunning of melding (hierna: milieutoestemming) ten behoeve van de verlening van een Nb-vergunning voor de oprichting of uitbreiding van een veehouderij onder voorwaarden kan worden betrokken als maatregel in een passende beoordeling. De hoogte van de ammoniakemissie die voor saldering kan worden gebruikt, wordt ontleend aan de veestapel en het stalsysteem dat vergund is op de referentiedatum, tenzij na deze datum een veestapel en stalsysteem zijn vergund die een lagere emissie veroorzaken. Kortom: extern salderen is slechts mogelijk met stikstofdeposities die waren vergund op de referentiedatum en die ook nog aanwezig waren of konden zijn tot het moment van intrekking van de milieuvergunning of het sluiten van de overeenkomst over de overname van de stikstofdepositie ten behoeve van de uitbreiding van het saldo-ontvangende bedrijf.

Een milieutoestemming vervalt niet geheel of gedeeltelijk door de inwerkingtreding van het Besluit huisvesting, de niet tijdige aanpassing van de bedrijfsvoering aan de emissie-eisen uit het Besluit huisvesting of de mogelijkheid tot handhavend optreden vanwege het niet voldoen aan het Besluit huisvesting. Hierbij is van belang dat het Besluit huisvesting niet verplicht tot een reductie van de ammoniakemissie op bedrijfsniveau, maar erop is gericht dat bedrijven hun bedrijfsvoering zodanig inrichten dat gemiddeld wordt voldaan aan de maximale emissiefactor die voor een diersoort is vastgesteld. Het Besluit huisvesting staat niet in de weg aan het handhaven van een bestaand stalsysteem met een hogere emissiefactor dan de emissiewaarde van het Besluit huisvesting.

Het Besluit huisvesting en de daarin opgenomen maximale emissiewaarden voor dieren geven voorts geen aanleiding voor aanpassing van de berekeningswijze van de hoogte van de ammoniakemissie in het geval een bestaand stalsysteem een hogere emissiefactor heeft dan de emissiewaarde die in het Besluit huisvesting is bepaald. Onder de werking van het Besluit huisvesting wordt de emissiefactor voor bestaande en nieuwe stalsystemen ontleend aan de Regeling ammoniak en veehouderij. De maximale emissiewaarde die in het Besluit huisvesting is bepaald, komt niet in de plaats daarvan. Het Besluit huisvesting staat er bovendien niet aan in de weg dat een bestaand stalsysteem met een hogere emissiefactor dan de emissiewaarde uit het Besluit huisvesting niet wordt gehandhaafd. De omstandigheid dat de bedrijfsvoering van een saldogevend bedrijf als geheel niet voldoet aan de eisen van het Besluit huisvesting is evenmin reden om de ammoniakemissie te berekenen op grond van de emissiewaarde uit dat Besluit. Een bedrijf heeft immers nog steeds de keuze om zijn bedrijfsvoering aan te passen aan de eisen van het Besluit huisvesting door aanpassing van de bestaande stallen of door de bouw van nieuwe stallen.

mw. mr. Franca Damen

Nb-vergunning voor project, niet voor gebieden

In haar uitspraak van 15 juli 2015 (201406756 e.a.) heeft de Afdeling uitdrukkelijk overwogen dat een Nb-vergunning wordt verleend voor een bepaald project, en niet voor bepaalde Natura 2000-gebieden. Meer specifiek heeft de Afdeling het volgende overwogen:

“De Afdeling stelt voorop dat een Nbw-vergunning gelet op artikel 19d van de Nbw 1998 niet wordt verleend voor natuurgebieden, maar voor een project of andere handeling waarvan de gevolgen op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn bezien. Dit brengt met zich dat in een vergunning die is verleend krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 niet hoeft te worden opgenomen op welke gebieden deze ziet. Uit de vergunning dient echter wel te volgen voor welke nabijgelegen gebieden de gevolgen van het project of de andere handeling zijn bezien.”

Lees meer in mijn artikel “Bevoegd gezag bij Nb-vergunning“.

mw. mr. Franca Damen

 

Utrechtse depositiebank onderuit

In een uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2015 (201407102 e.a.) is de Utrechtse depositiebank onderuit gegaan. De salderingsmethodiek van de depositiebank voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen. Gelet op de methodiek kan bovendien niet worden gesproken van een directe samenhang.

In de uitspraak zijn drie Nb-vergunningen voor drie verschillende veehouderijen aan de orde. Tegen deze vergunningen is beroep ingediend door MOB. Voorafgaand aan het verlenen van de Nb-vergunningen hebben de veehouderijen verzoeken gedaan om saldering krachtens de Verordening veehouderij, stikstof en Natura 2000 provincie Utrecht (hierna: de stikstofverordening). De provincie heeft naar aanleiding van deze verzoeken salderingsbesluiten genomen. Bij het verlenen van de Nb-vergunningen zijn de salderingsbesluiten, op grond waarvan saldo uit de depositiebank aan de veehouderijen is toegekend, betrokken.

De Afdeling heeft overwogen dat saldering via een depositiebank binnen Nb-vergunningen is te duiden als een maatregel ter mitigatie van de effecten van een vergund project. Bij saldering op grond van een dergelijke depositiebank ten behoeve van een Nb-vergunning dient, gelet op het mitigerende karakter van de maatregel, een directe samenhang te bestaan tussen de in de depositiebank op te nemen en te onttrekken saldi. Een directe samenhang tussen de intrekking van een milieuvergunning en de beschikbaarstelling van depositie ten behoeve van saldering kan worden aangenomen bij milieuvergunningen die zijn ingetrokken ten behoeve na de datum van (het concrete voornemen tot) instelling van de depositiebank.

Naar het oordeel van de Afdeling voldoet de Utrechtse depositiebank niet aan de daaraan te stellen eisen. Daartoe heeft de Afdeling het volgende overwogen.

In de depositiebank kunnen deposities van milieuvergunningen die zijn ingetrokken op of na 12 juli 2010 worden opgenomen. Echter kan uit geen enkel stuk worden opgemaakt dat op 12 juli 2010 of op enig later moment voor de instelling van de depositiebank op 18 februari 2011 een concreet voornemen daartoe bestond c.q. daadwerkelijk effectief is besloten tot de instelling van de depositiebank. Evenmin is gebleken dat is afgesproken dat betrokken partijen zich zouden inspannen om – door een actief beleid van intrekking van vergunningen – de depositiebank te vullen.

Nu niet is gebleken van een concreet voornemen tot instelling van de depositiebank voorafgaand aan de daadwerkelijke instelling daarvan op 18 februari 2011, maar de stikstofverordening en het protocol het wel mogelijk maken dat in de depositiebank saldo wordt opgenomen van vóór 18 februari 2011 ingetrokken milieuvergunningen, is de Afdeling van oordeel dat niet is gewaarborgd dat een directe samenhang aanwezig is tussen de in de depositiebank opgenomen saldi van ingetrokken milieuvergunningen en de onttrekkingen van saldi ten behoeve van de verleende Nb-vergunningen. De desbetreffende salderingsbesluiten konden dus niet bij de Nb-vergunningen worden betrokken.

Voorts heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen. Met het opstellen van een bedrijfsontwikkelingsplan in het kader van het Actieplan Ammoniak Veehouderij zijn de voor veehouderijen geldende milieuvergunningen biet gewijzigd. Met een dergelijk plan wordt ook geen nieuwe milieutoestemming verleend. Een bedrijfsontwikkelingsplan vormt dus geen nieuwe referentiesituatie in het kader van een Nb-vergunning. De Afdeling heeft hierover op 3 juni 2015 (201309542) ook reeds een uitspraak gedaan. Voor een toelichting daarop verwijs ik u graag naar mijn artikel “Stoppersregeling geen nieuwe referentiesituatie Nb-vergunning”.

Ten aanzien van de salderingen heeft de Afdeling overwogen dat is gebleken dat bij een individuele salderingstransactie ten behoeve van de verlening van een Nb-vergunning niet wordt geregistreerd van welke bedrijven uit de depositiebank saldo wordt gebruikt en welke hoeveelheid. Gelet hierop is bij de verleende vergunningen niet inzichtelijk en valt niet te controleren of is gesaldeerd met saldo van milieuvergunningen die zijn ingetrokken ten behoeve van opname in de depositiebank. Nu voorts na verloop van tijd een correctie en/of wijziging van eerder aan een bedrijf toegekend saldo kan plaatsvinden, kan achteraf niet met zekerheid worden vastgesteld met welk saldo is gesaldeerd. De Afdeling is van oordeel dat dit zich niet verdraagt met het rechtszekerheidsbeginsel.

Ten aanzien van de salderingsmethodiek van de depositiebank heeft de Afdeling voorts overwogen dat per natura 2000-gebied de stikstofdepositie op alle delen van een bepaald stikstofgevoelig habitattype wordt gesommeerd. Dit heeft tot gevolg dat niet inzichtelijk is of op één of meer delen van dat habitattype een toename van stikstofdepositie optreedt. Gelet op de arresten Briels en Sweetsman dient echter te worden geconcludeerd dat voor het oordeel of een project de natuurlijke kenmerken van een gebied aantast, alle rechtstreekse gevolgen van dat project in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen moeten worden beschouwd, waarbij bepalend is of de bepalende kenmerken van het gebied die verband houden met de natuurlijke habitats waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn gesteld, duurzaam behouden blijven. Dit oordeel betreft derhalve de gevolgen van het project voor het totale bestaande areaal van een habitattype in een Natura 2000-gebied. Voor dit onderzoek dienen de gevolgen per habitattype, per locatie van voorkomen van het habitattype, in kaart te worden gebracht.

In de Utrechtse salderingsmethodiek wordt hieraan naar het oordeel van de Afdeling aldus niet voldaan. Dat de rekenkundige wijze van saldering door middel van de depositiebank niet verzekert dat op geen enkel deel van een stikstofgevoelig habitattype een dergelijke toename van stikstofdepositie zal plaatsvinden, is door de provincie ter zitting erkend. De salderingsmethodiek van de depositiebank leidt er dan ook toe dat de gevolgen van een project voor het totale areaal van een habitattype in een Natura 2000-gebied daarmee niet inzichtelijk zijn. De gevolgen zijn immers in kaart gebracht per habitattype per Natura 2000-gebied, in plaats van per habitattype, per locatie van voorkomen van het habitattype.

De Afdeling is gelet op het voorgaande van oordeel dat de salderingsmethodiek van de depositiebank, uitgaande van saldering van stikstofdepositie per habitattype op gebiedsniveau, waarbij toe- en afnamen van stikstofdeposities niet zijn gesaldeerd per locatie van voorkomen van habitattypen, bij de verlening van een individuele vergunning niet de zekerheid biedt dat een project niet tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied leidt. Dit leidt tot het oordeel dat de betreffende salderingsbesluiten ook om deze reden niet bij de vergunningverlening konden worden betrokken.

mw. mr. Franca Damen

 

Provinciale beleidsregels PAS

Op 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof in werking getreden. Naast de landelijke kaders, zoals vastgelegd in het programma aanpak stikstof, hebben provincies de mogelijkheid om eigen beleidsregels vast te stellen. In dit artikel ga ik hier nader op in.

Algemene beleidsregels

De basis van de beleidsregels van alle provinciale beleidsregels is hetzelfde, enkele uitzonderingen daargelaten. Hieronder bespreek ik de standaard beleidsregels. Vervolgens bespreek ik de afwijkingen per provincie.

De standaard beleidsregels zijn als volgt:

  • aan een project of andere handeling wordt per PAS-programmaperiode maximaal 3 mol/ha/jaar aan ontwikkelingsruimte toegedeeld; bij een inrichting geldt dit maximum in cumulatie met andere projecten of handelingen met betrekking tot dezelfde inrichting, met inbegrip van vergunningvrije projecten en handelingen (die onder de grenswaarde blijven);
  • het project of de andere handeling dient binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van het toestemmingsbesluit (waarbij de ontwikkelingsruimte is toegedeeld) te zijn gerealiseerd; als dat niet is gedaan, kunnen GS het toestemmingsbesluit geheel of gedeeltelijk intrekken, of ingeval van een VVGB in een omgevingsvergunning het college van burgemeester en wethouders verzoeken dat te doen;
  • voor de toedeling van ontwikkelingsruimte in segment 2 geldt de volgorde van ontvangst van de volledige en ontvankelijke aanvraag voor een toestemmingsbesluit;
  • GS kunnen voorgaande bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken, wanneer onverkorte toepassing ervan voor een of meer belanghebbenden onevenredige gevolgen zou hebben.

Tijdelijke algemene beleidsregel

Daarnaast hebben provincies een tijdelijke beleidsregel in het kader van de PAS vastgesteld. Deze beleidsregel houdt verband met het nieuwe Besluit emissiearme huisvesting, waarin onder andere een aanscherping van de emissiewaarden ammoniak is opgenomen. Deze aanscherping is een van de bronmaatregelen in de PAS. Het Besluit emissiearme huisvesting is inmiddels wel vastgesteld, maar nog niet in werking getreden. Voor de periode tot inwerkingtreding van het Besluit emissiearme huisvesting hebben provincies een tijdelijke beleidsregel vastgesteld.

In de tijdelijke beleidsregel is bepaald dat wanneer een project betrekking heeft op de oprichting, vervanging of uitbreiding van een dierenverblijf voor het houden van landbouwhuisdieren, enkel ontwikkelingsruimte wordt toegedeeld indien de huisvestingssystemen in dat dierenverblijf een emissiewaarde voor ammoniak hebben die gelijk of lager is dan de waarde die is opgenomen in kolom B in bijlage 1 bij het Besluit emissiearme huisvesting. Uitzondering hierop is wanneer uiterlijk op 30 juni 2015 een omgevingsvergunning bouwen is aangevraagd voor de oprichting, vervanging of uitbreiding van, kort gezegd, een veehouderij. Andere uitzondering hierop geldt bijvoorbeeld voor, kort gezegd, vrijloopstallen, huisvestingsystemen overeenkomstig biologische productiemethode en huisvestingssystemen voor varkens met bepaalde inpandige leefoppervlakte en oppervlakte verharde uitloop.

Afwijkende provinciale beleidsregels

De meeste provincies hebben de algemene beleidsregels overgenomen en daar geen aanpassingen of aanvullingen op vastgesteld. Dat geldt voor de provincies Friesland, Drenthe, Overijssel, Utrecht, Gelderland, Zuid-Holland (behalve voor het Haven Industrieel Complex) en Noord-Holland. Een aantal provincies hebben echter wel afwijkende beleidsregels voor de toedeling van ontwikkelingsruimte in segment 2 in het kader van de PAS vastgesteld. Onderstaand geef ik aan wat de wijzigingen zijn ten opzichte van de hiervoor genoemde algemene beleidsregels.

Noord-Brabant

De provincie Noord-Brabant heeft in haar beleidsregels een aantal afwijkende regels opgenomen.

GS delen uit segment 2 per periode van één jaar, beginnend vanaf 1 juli 2015, maximaal 16% van de ontwikkelingsruimte die beschikbaar is per Natura 2000-gebied voor de gehele PAS-programmaperiode van 6 jaar, toe aan projecten of andere handelingen.

Bij een toestemmingsbesluit voor een project of andere handeling met stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden waarin de habitattypen “H7110A – actieve hoogvenen (hoogveenlandschap)”, of “H7120ah/ZGH7120ah – herstellende hoogvenen (actief hoogveen)” of “H3110 – zeer zwakgebufferde vennen” zijn aangewezen en daarbij de grenswaarde wordt overschreden, geldt niet een maximaal toe te delen ontwikkelingsruimte van 3,0 mol/ha/jaar per PAS-programmaperiode, maar een maximum van 0,05 mol/ha/jaar. Dit is van toepassing op de Natura 2000-gebieden “Deurnsche Peel & Mariapeel”, “Groote Peel”, “Strabrechtse Heide & Beuven” en “Kampina en Oisterwijkse Vennen”.

GS stellen de datum van ontvangst van een ontvankelijke aanvraag voor een toestemmingsbesluit met betrekking tot een project of andere handeling, waarvoor zij al hebben ingestemd met een verzoek om saldering op grond van de Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant (2013), vast op de datum van ontvangst, minus zes weken, echter niet eerder van 1 juli 2015. Op deze aanvragen is het maximum van 0,05 mol/ha/jaar aan toe te delen ontwikkelingsruimte, zoals hiervoor toegelicht, niet van toepassing. Deze regeling (zoals toegelicht in deze alinea) geldt tot 1 januari 2016.

Limburg

De provincie Limburg heeft in haar beleidsregels een aantal afwijkende regels opgenomen.

Voor zover een project of andere handeling stikstofdepositie veroorzaakt op één of meer Zuid-Limburgse Natura 2000-gebieden (Geleenbeekdal, Geuldal, Brunssummerheide, Kunderberg, Noorbeemden & Hoogbos, Bemelerberg & Schiepersberg, Savelsbos, Bunderbos, Sint Pietersberg & Jekerdal) geldt niet het maximum van 3,0 mol/ha/jaar aan toe te delen ontwikkelingsruimte gedurende de PAS-programmaperiode, maar een maximum van 8,0 mol/ha/jaar. Dit geldt echter niet voor veehouderijen. Voor veehouderijen blijft het maximum van 3,0 mol/ha/jaar wel gelden.

Er wordt in de eerste PAS-programmaperiode (1 juli 2015 – 1 juli 2021) geen ontwikkelingsruimte toegedeeld aan in Limburg gelegen interimmers. Onder interimmers worden in de beleidsregel verstaan:

“projecten of andere handelingen welke in de periode 1 februari 2009 tot en met 30 juni 2015 in strijd met het verbod in artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 zijn gerealiseerd onderscheidenlijk zijn verricht en waarvoor, ter opheffing van deze strijdigheid, vóór 1 juli 2015 geen aanvraag is ontvangen om een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 of een omgevingsvergunning waarop artikel 47 e.v. van de Nbw 1998 van toepassing is, welke is voorzien van voldoende gegevens en bescheiden om deze aanvraag te kunnen beoordelen.”

Zeeland

De provincie Zeeland heeft in haar beleidsregels de afwijkende regel opgenomen dat de maximale ontwikkelingsruimte van 3,0 mol/ha/jaar gedurende de PAS-periode slechts geldt voor Westerschelde & Saeftinghe. Voor Grevelingen, Kop van Schouwen, Manteling van Walcheren, Oosterschelde en Zwin & Kievittepolder geldt in afwijking van het maximum van 3,0 mol/ha/jaar een maximum van 1,50 mol/ha/jaar.

Zuid-Holland Haven Industrieel Complex

De provincie Zuid-Holland heeft voor het Haven Industrieel Complex Rotterdam (hierna: HIC) aanvullende beleidsregels vastgesteld. Hieronder worden begrepen de gebieden Maasvlakte 2, Maasvlakte 1, Botlek-Vondelingenplaat, Europoort en Landtong, Waal-Eemhaven, Vierhavens-Merwehaven. De aanvullende beleidsregel is dan ook enkel van toepassing op besluitvorming door GS ten aanzien van projecten en andere handelingen binnen het HIC waarvoor een beroep wordt gedaan op voor het HIC gereserveerde ontwikkelingsruimte.

De volgende beleidsregels gelden voor projecten en andere handelingen binnen het HIC:

  • GS kunnen in aanvulling op een aanvraag om een toestemmingsbesluit een separate schriftelijke onderbouwing vragen waaruit blijkt dat de aangevraagde stikstof veroorzakende activiteiten zowel vanuit technisch als bedrijfseconomisch perspectief realistisch zijn; GS kunnen Havenbedrijf Rotterdam terzake om advies vragen;
  • voor stikstofveroorzakende activiteiten van een project of andere handeling met uitzondering van scheepvaartbewegingen wordt maximaal 3 mol/ha/jaar aan ontwikkelingsruimte toegedeeld per PAS-programmaperiode;
  • voor scheepvaartbewegingen die deel uitmaken van het project of de andere handeling wordt maximaal 7,0 mol/ha/jaar aan ontwikkelingsruimte toegedeeld per PAS-programmaperiode;
  • bij een inrichting geldt dit maximum in cumulatie met andere projecten of handelingen met betrekking tot dezelfde inrichting, met inbegrip van vergunningvrije projecten en handelingen (die onder de grenswaarde blijven);
  • er wordt enkel ontwikkelingsruimte toegedeeld ten behoeve van activiteiten voor zover deze vanuit technisch en bedrijfseconomisch perspectief realistisch zijn;
  • een toestemmingsbesluit kan geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken of gewijzigd indien:
    • de realisatie niet binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het toestemmingsbesluit is aangevangen;
    • na aanvang van de realisatie gedurende een termijn van 26 weken geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van het toestemmingsbesluit;
    • het project of de andere handeling niet binnen vier jaar na het onherroepelijk worden van het toestemmingsbesluit is gerealiseerd;
    • niet (langer) aannemelijk is dat realisatie van (een gedeelte van) het project of de andere handeling nog uitvoerbaar is dan wel hiervoor ontwikkelingsruimte nodig is.
  • voor de toedeling van ontwikkelingsruimte geldt de volgorde van ontvangst van de volledige en ontvankelijke aanvraag voor een toestemmingsbesluit;
  • GS kunnen voorgaande bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken.

Groningen

De provincie Groningen heeft in haar beleidsregels toegevoegd dat de hoofdregel dat vergunningaanvragen op volgorde van binnenkomst worden behandeld, geen toepassing vindt indien de aanvraag betrekking heeft op een project of andere handeling die vóór 1 juli 2015 aan GS ter beoordeling is voorgelegd, mits die aanvraag vóór 1 augustus 2015 is ontvangen, en mits die aanvraag betrekking heeft op Natura 2000-gebied Lieftinghsbroek.

Advies

Met name voor veehouderijen die zijn aan te merken als interimmers in provincie Limburg en voor veehouderijen die een stikstofdepositie veroorzaken op de Natura 2000-gebieden “Deurnsche Peel & Mariapeel”, “Groote Peel”, “Strabrechtse Heide & Beuven” en “Kampina en Oisterwijkse Vennen” gelden belemmerende beleidsregels. Deze veehouderijen kunnen hun bedrijf nog wel uitbreiden of wijzigen wanneer dit niet leidt tot een stikstofdepositie die hoger is dan de grenswaarde. In die gevallen kan namelijk worden volstaan met een melding. Voor deze activiteiten kan gebruik worden gemaakt van de depositieruimte die is gereserveerd voor activiteiten die onder de grenswaarde blijven. Daarboven is een uitbreiding of wijziging voor deze veehouderijen enkel mogelijk indien dit niet leidt tot een toename van stikstofdepositie (of in Brabant maximaal 0,05 mol/ha/jaar). Voor sommige veehouderijen kan dit mogelijk zijn door intern te salderen en/of door het toepassen van voer- en/of managementmaatregelen, zoals opgenomen in bijlage 2 bij de Regeling ammoniak en veehouderij. Voor deze regeling is een wijziging vastgesteld, maar deze moet nog in werking treden. In de nieuwe regeling zijn meer voer- en managementmaatregelen opgenomen.

Wanneer een uitbreiding of wijziging wel gewenst is, maar door de provinciale beleidsregels van Brabant (maximum 0,05 mol/ha/jaar) of Limburg (geen ontwikkelingsruimte interimmers) niet mogelijk wordt gemaakt, kan tegen een weigeringsbesluit op grond van de Natuurbeschermingswet bezwaar worden gemaakt.

mw. mr. Franca Damen

 

1 36 37 38 39 40 51