Voortoets, passende beoordeling en omvang van het project

De voortoets, passende beoordeling en omvang van het project zijn enkele relevante begrippen in het kader van de beoordeling van stikstofdepositie (en andere effecten) op Natura 2000-gebieden. Maar wanneer is nou een voortoets of een passende beoordeling vereist, en wat houden ze in? En wat is de omvang van een project? Dat begint bij de basis van het natuurbeschermingsrecht.

Plannen en projecten, en het toetsingskader daarvoor

De overheid mag geen activiteiten toestaan die nadelige gevolgen voor Natura 2000-gebieden veroorzaken. Dit is vastgelegd in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn (Hrl).

“Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo’n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling (…) geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten (…).”

Zoals in artikel 6, derde lid, van de Hrl te lezen is, wordt er een onderscheid gemaakt tussen plannen en projecten. Bij plannen gaat het bijvoorbeeld om een omgevingsplan (artikel 4.1 van de Omgevingswet) en bij projecten om een omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit (artikel 5.1, eerste lid, sub e, van de Omgevingswet).

Een Natura 2000-activiteit is in de bijlage bij de Omgevingswet als volgt gedefinieerd:

activiteit, inhoudende het realiseren van een project als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de habitatrichtlijn dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied”.

Voor een omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit bepaalt artikel 8.74, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) het volgende.

“Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een Natura 2000-activiteit, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als uit de passende beoordeling, bedoeld in artikel 16.53c, eerste lid, van de wet, de zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.”

Voor plannen bepaalt artikel 10.24 van het Bkl het volgende.

“Een plan als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de habitatrichtlijn wordt alleen vastgesteld, als uit de passende beoordeling, bedoeld in artikel 16.53c, eerste lid, van de wet, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten.” (Dit wordt hierna ook wel de plantoets genoemd.)

Artikel 16.53c, eerste lid, van de Omgevingswet bepaalt het volgende.

“Voor een plan of een project als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de habitatrichtlijn maakt het bestuursorgaan dat het plan vaststelt, de aanvrager van de betrokken omgevingsvergunning, of het bevoegd gezag voor het projectbesluit een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van die richtlijn, van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied.”

Hierna worden plannen en projecten kortheidshalve samen activiteiten genoemd. Als het van belang is om een onderscheid te maken tussen plannen en projecten, dan zal dat worden aangegeven.

Uit het toetsingskader volgt dat eerst moet worden vastgesteld of een activiteit significante gevolgen kan veroorzaken voor een Natura 2000-gebied. Zo nee, dan hoeft er geen verdere toets te worden uitgevoerd. Zo ja, dan is voor de activiteit een omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit en/of een plantoets vereist.

Als voor een activiteit een omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit en/of een plantoets is vereist, dan moet een passende beoordeling worden gemaakt. Die passende beoordeling moet de zekerheid geven dat de activiteit de natuurlijke kenmerken van betrokken Natura 2000-gebieden niet zal aantasten. Als de passende beoordeling die zekerheid geeft, kan de omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit worden verleend respectievelijk het omgevingsplan worden vastgesteld.

Voortoets

Als een activiteit is beoogd, moet dus eerst worden beoordeeld of die activiteit significante gevolgen kan veroorzaken voor een Natura 2000-gebied. Dat wordt in een voortoets beoordeeld. Een interessante uitspraak daarover is de uitspraak van de Raad van State van 16 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3129) over Porthos. Daarin heeft de Raad van State onder andere het volgende overwogen.

“Een voortoets wordt gemaakt om vast te stellen of een risico bestaat dat een plan of project significante gevolgen heeft voor een gebied. (…) Een plan of project moet worden beschouwd als een plan of project dat significante gevolgen kan hebben voor een gebied wanneer het de instandhoudingsdoelstellingen daarvan in gevaar dreigt te brengen. Een dergelijk risico moet met name worden beoordeeld in het licht van de specifieke milieukenmerken en omstandigheden van het Natura 2000-gebied (zie het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 7 september 2004, C-127/02, (Kokkelvisserij), ECLI:EU:C:2004:482).”

Het Porthos-project zou tijdens de aanleg-/bouwfase (twee jaar) een toename van stikstofdepositie veroorzaken van maximaal 0,57 mol op Natura 2000-gebieden die al zijn overbelast met stikstof. Als uitgangspunt werd over het algemeen gehanteerd dat als een activiteit stikstofdepositie op een al overbelast Natura 2000-gebied veroorzaakt, de activiteit significante gevolgen kan veroorzaken en daarom een vergunning/plantoets en passende beoordeling zijn vereist. Voor een toelichting daarop verwijs ik graag naar mijn eerdere artikel ‘Stikstof, Natura 2000 en de KDW: hoe zit het ook alweer?’ daarover.

De Porthos-uitspraak heeft duidelijk gemaakt dat dit niet altijd zo hoeft te zijn.

Het Porthos-project zal in de bouwfase (ook wel aanlegfase genoemd) leiden tot een toename van de stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Dit betekent dat de stikstofdepositie op delen van het voorkomen van bepaalde habitattypen toeneemt terwijl de KDW voor die habitattypen al worden overschreden. (…) Dit enkele feit maakt echter niet dat een passende beoordeling in dit geval zonder meer noodzakelijk was en dat niet met een voortoets mocht worden volstaan. (…)

Maar de Afdeling sluit niet uit dat de tijdelijkheid van stikstofdeposities in sommige gevallen de conclusie kan rechtvaardigen dat uitgesloten is dat een plan of project significante gevolgen heeft. Daarbij is van belang in hoeverre en op welke termijn een gebied die deposities kan opvangen. Als een gebied maar een klein opvangend vermogen heeft, is het mogelijk dat tijdelijke deposities toch structureel doorwerken en wel significante gevolgen kunnen hebben, maar als een gebied die tijdelijke toename wel kan opvangen, zijn significante gevolgen wellicht uitgesloten.”

Als in een voortoets wordt vastgesteld dat een activiteit ondanks een toename van stikstofdepositie geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebied kan veroorzaken, dan zijn geen vergunning/plantoets en passende beoordeling vereist. Daartoe moet in de voortoets uiteraard wel een goede beoordeling worden uitgevoerd. In de Porthos-uitspraak heeft de Raad van State daarover onder andere het volgende overwogen.

“Bij elk nieuw plan of project dat leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zal dus een voortoets gemaakt kunnen worden waarbij een ecologische analyse moet worden gegeven van die gevolgen in het licht van de specifieke milieukenmerken en omstandigheden van het betreffende Natura 2000-gebied, ook als het gaat om een tijdelijke en beperkte toename. Daarbij zal voor de relevante Natura 2000-gebieden moeten worden onderzocht hoe de staat van de instandhouding op dat moment is. De effecten van de stikstofdeposities die al hebben plaatsgevonden, zullen zich daarin vertalen.”

Om ondanks een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden significante gevolgen uit te kunnen sluiten, is dus een stevige onderbouwing in een voortoets vereist.

Belangrijk daarbij is dat een voortoets betrekking moet hebben op alle activiteiten die samen één project vormen.

Passende beoordeling

Als een activiteit significante gevolgen op Natura 2000-gebied kan veroorzaken, dan is voor de activiteit een omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit en/of een plantoets vereist en dus ook een passende beoordeling.

Aan welke eisen een passende beoordeling moet voldoen, heeft de Raad van State uitvoerig uiteengezet in de uitspraak van 29 mei 2019 over het voormalige Programma Aanpak Stikstof. Daarom verwijs ik graag naar de samenvatting die ik daar destijds over schreef.

In sommige gevallen hoeft geen nieuwe passende beoordeling voor een activiteit te worden gemaakt. Dat is het geval als (1) het gaat om een herhaling of voortzetting van een activiteit of (2) het plan deel uitmaakt van een ander plan (artikel 16.53c, tweede lid, van de Omgevingswet). Voorwaarde is wel dat daarvoor dan eerder al een passende beoordeling is gemaakt en een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe inzichten oplevert (zie daarover bijvoorbeeld mijn eerdere artikel ‘Één-op-één inpassing Nb-vergunning in bestemmingsplan’).

Omvang van het project

De beoordeling óf een omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit vereist is alsmede de (passende) beoordeling van een omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit moet betrekking hebben op het gehele ‘project’. Voor een toelichting op het projectbegrip verwijs ik graag naar de artikelen die ik daarover eerder schreef (zie bijvoorbeeld ‘Vergunning artikel 19d Natuurbeschermingswet’ en ‘Blogserie uitspraken PAS (deel 14): project of andere handeling’).

Terwijl in de praktijk soms wordt geprobeerd om meerdere activiteiten ‘los te knippen’ in afzonderlijke projecten, wordt soms juist ook geprobeerd om meerdere activiteiten samen te voegen in één project. Dat dit niet zonder meer mag, blijkt uit eerdere uitspraken van de Raad van State (zie bijvoorbeeld mijn eerdere artikel ‘Twee bedrijven als één project in de zin van de Wet natuurbescherming?’).

Wat de omvang van een project is, blijft in de praktijk discussies opleveren. Dit leverde recent een aantal interessante uitspraken op.

De Raad van State overwoog in drie uitspraken van 6 december 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4471, 4534 en 4540) nogmaals dat een aanvraag voor een omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit betrekking moet hebben op alle activiteiten die samen één project vormen. Op die manier is gewaarborgd dat de gevolgen van het gehele project voor het Natura 2000-gebied bij de beoordeling van een vergunning worden betrokken. “De beoordeling van de gevolgen van het gehele project dient uitgangspunt te zijn van de voortoets en van de passende beoordeling.” In de uitspraken van 6 december 2023 leidde dat tot het oordeel dat (1) de exploitatie van een terrein dat is bedoeld en ingericht ten behoeve van evenementen en met voorzieningen voor die evenementen en (2) de daar gehouden evenementen gezamenlijk als één project moeten worden aangemerkt.

Omdat als uitgangspunt geldt dat een voortoets en een passende beoordeling moeten zien op de gevolgen van het gehele project, oordeelde rechtbank Noord-Nederland in een uitspraak van 18 januari 2024 (ECLI:NL:RBNNE:2024:116) dat een voortoets niet in twee stappen mag worden uitgevoerd. Er mag dus niet in twee stappen worden beoordeeld of een activiteit geen significante effecten op Natura 2000-gebied veroorzaakt.

Franca Damen, advocaat Damen Legal

Waarde van positieve weigering natuurvergunning

Wat de waarde is van een positieve weigering van een aangevraagde natuurvergunning, is en blijft helaas onbekend. De Raad van State heeft daar in de uitspraken van 17 januari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:129 en 131) helaas geen duidelijkheid over gegeven.

Achtergrond

Sinds de inwerkingtreding van de Spoedwet aanpak stikstof per 1 januari 2020 is alleen nog een natuurvergunning nodig als er sprake is van een project dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Volgens de Raad van State is daar bij intern salderen geen sprake van. Dat betekent dat voor intern salderen geen natuurvergunning meer nodig is.

Als bedrijven voor intern salderen toch een natuurvergunning aanvragen, dan resulteert dat in een ‘positieve weigering’ van de aangevraagde natuurvergunning.

Verschillende bedrijven zijn een procedure gestart tegen een dergelijke positieve weigering om duidelijkheid te krijgen over de waarde daarvan. Terwijl rechtbank Gelderland in een uitspraak van 18 oktober 2022 oordeelde dat een positieve weigering evenveel rechten geeft als een natuurvergunning, oordeelde rechtbank Oost-Brabant in een uitspraak van 1 december 2022 juist dat er belangrijke verschillen zijn tussen een positieve weigering en een natuurvergunning.

Uitspraken Raad van State van 17 januari 2024

Tegen zowel de uitspraak van rechtbank Gelderland als de uitspraak van rechtbank Oost-Brabant is hoger beroep ingediend. Op 17 januari 2024 heeft de Raad van State een uitspraak over deze zaken gedaan. Helaas hebben deze uitspraken geen duidelijkheid gegeven over de waarde van een positieve weigering van een aangevraagde natuurvergunning. De Raad van State heeft feitelijk volstaan met het oordeel dat Gedeputeerde Staten sinds de inwerkingtreding van de Spoedwet aanpak stikstof geen natuurvergunning meer kunnen verlenen in geval van intern salderen.

Een “bespreking van de betekenis van een positieve weigering bij andere toekomstige besluiten” heeft de Raad van State niet nodig geacht. “De betekenis van een positieve weigering bij een wijziging of uitbreiding van een activiteit of bij wijziging van regelgeving, kan aan de orde worden gesteld in een procedure over een besluit dat in het kader daarvan wordt genomen.” Daarmee blijft de waarde van een positieve weigering helaas dus onbekend.

Nieuwe wetgeving

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. De natuurvergunningplicht is nu opgenomen in artikel 5.1, eerste lid, sub e, van de Omgevingswet. Formeel gaat het nu om een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit. Een Natura 2000-activiteit is in de bijlage bij de Omgevingswet gedefinieerd als een “activiteit, inhoudende het realiseren van een project als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de habitatrichtlijn dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied”. Daarmee is de inhoud c.q. strekking van de vergunningplicht hetzelfde gebleven als in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (oud).

Voor natuurvergunningen die op grond van de Wet natuurbescherming zijn verleend en onherroepelijk zijn, is overgangsrecht opgenomen in artikel 2.4 van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet. Die vergunningen gelden als een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit. Voor natuurvergunningen die op grond van de Wet natuurbescherming zijn aangevraagd, maar nog niet (onherroepelijk) zijn verleend, is overgangsrecht opgenomen in artikel 2.9 van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet. Op die aanvragen blijft het oude recht van toepassing tot het besluit op de aanvraag onherroepelijk is.

Voor positieve weigeringen van aangevraagde natuurvergunningen is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de waarde c.q. status van een positief weigeringsbesluit onbekend blijft.

Voor intern salderen wordt mogelijk opnieuw een vergunningplicht ingevoerd. In februari 2023 is daarvoor een concept wetsvoorstel ter consultatie voorgelegd. Van een formeel wetsvoorstel is tot op heden echter (nog) geen sprake.

Franca Damen, advocaat Damen Legal

Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden

Om de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden te laten dalen, zijn en worden veel maatregelen getroffen. Een van deze maatregelen is de Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden (Opkoopregeling). De Opkoopregeling gold van 4 november 2020 tot 1 november 2021. Op 24 november 2021 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een nieuwe Opkoopregeling aangekondigd.

Achtergrond

De stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in Nederland moet omlaag. Hiervoor zijn ‘stikstofreductiedoelen’ vastgelegd in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering. Deze wet is op 1 juli 2021 in werking getreden.

Een manier om de stikstofuitstoot te verminderen, is het aankopen en definitief beëindigen van veehouderijen nabij stikstofgevoelige, overbelaste Natura 2000-gebieden. Het gaat daarbij om een gerichte opkoop van veehouderijen, namelijk ‘piekbelasters’. Om dit mogelijk te maken, heeft de minister de Opkoopregeling vastgesteld.

De Opkoopregeling maakt het voor provincies mogelijk om veehouderijen met een piekbelasting op stikstofgevoelige, overbelaste Natura 2000-gebieden op te kopen. Daarvoor verstrekt de minister een uitkering aan de provincie.

De Opkoopregeling gold van 4 november 2020 tot 1 november 2021. Op 24 november 2021 heeft de minister een nieuwe Opkoopregeling aangekondigd. De nieuwe Opkoopregeling zal de oude Opkoopregeling vervangen.

Het doel van de regeling

Het doel van de nieuwe Opkoopregeling is anders dan het doel van de oude Opkoopregeling.

Het doel van de oude Opkoopregeling was als volgt:

Doel van de maatregel is om de kwaliteit van natuurgebieden te vergroten door vermindering van de stikstofdepositie in stikstofgevoelige en overbelaste Natura 2000-gebieden door de uitstoot van piekbelasters in de landbouw terug te dringen.”

Het doel van de nieuwe Opkoopregeling is als volgt:

Doel van de maatregel is om veehouderijactiviteiten definitief te laten beëindigen.”

Dit is naar mijn mening nogal opmerkelijk te noemen.

Verschillen tussen de oude en nieuwe Opkoopregeling

De nieuwe Opkoopregeling verschilt (naast het doel) op een paar punten van de oude Opkoopregeling. De volgende punten worden veranderd.

  1. De kosten waarvoor een subsidie kan worden verkregen, worden verruimd. Dit gebeurt door de definitie van ‘landbouwgrond’ aan te passen. Daarmee wordt de opkoop van grond onder en rond de bedrijfsgebouwen (zoals de stallen) mogelijk gemaakt.
  2. De plafondwaarde voor veehouderijen zonder productierecht wordt verhoogd. De plafondwaarde stijgt van € 125.000 per mol stikstofdepositie per hectare per jaar naar € 250.000 per mol stikstofdepositie per hectare per jaar.
  3. De eindtermijn waarbinnen de koopovereenkomsten moeten zijn afgesloten, wordt verlengd met vier maanden (tot en met 4 september 2022).

Met deze veranderingen beoogt de minister om meer veehouderijen op te (kunnen) kopen. Hierdoor zou meer stikstofdepositieruimte beschikbaar moeten komen.

Wie komt in aanmerking?

Veehouderijen die in aanmerking kunnen komen voor de Regeling gerichte opkoop veehouderijen, zijn veehouderijen:

  • waar (1) melkvee, pluimvee (incl. kalkoenen) en/of varkens worden gehouden of waar (2) vleeskalveren, ander vleesvee en/of melkgeiten worden gehouden;
  • die binnen een straal van 10 km vanaf (de maatgevende hectares binnen) een stikstofgevoelig, overbelast Natura 2000-gebied liggen en
  • die in het afgelopen jaar meer dan 2 mol N/ha/jaar op het Natura 2000-gebied heeft veroorzaakt en
  • waar, voor zover het veehouderijen met productierecht betreft (melkvee, pluimvee (incl. kalkoenen), varkens), het benodigde productierecht voor minstens 80% zonder beperking ter beschikking staat aan de veehouderij.

Is deelname vrijwillig?

Deelname aan de Opkoopregeling is vrijwillig. In de toelichting op de regeling staat namelijk dat het aankopen van veehouderijen op vrijwillige basis plaatsvindt. De provincies zullen hierbij in het algemeen het initiatief nemen. Het aankopen van veehouderijen is namelijk onderdeel van een gebiedsproces.

Waarvoor geldt de uitkering?

De uitkering voor de provincie is bedoeld voor het financieren van kosten in verband met de aankoop van een veehouderij die betrekking hebben op:

  • het laten vervallen van productierecht;
  • het verkrijgen van bedrijfsmiddelen en bedrijfsgebouwen;
  • het verkrijgen van landbouwgrond;
  • de sloop van bedrijfsgebouwen.

De koopsom wordt gebaseerd op de marktwaarde van de hiervoor genoemde vermogensbestanddelen (bedrijfsgebouwen, bedrijfsmiddelen en landbouwgrond).

Blijvende stikstofreductie

Als een provincie een veehouderij op grond van de Opkoopregeling aankoopt, moet de provincie waarborgen dat de aankoop zorgt voor een blijvende vermindering van de stikstofemissie. Daarvoor moet de provincie in ieder geval het volgende regelen.

Voorafgaand aan de levering van de bedrijfsmiddelen, bedrijfsgebouwen en landbouwgrond en binnen 1 jaar na het sluiten van de koopovereenkomst (of binnen de gangbare termijn voor een productieronden van de betreffende diersoort indien die termijn langer is dan 1 jaar):

  1. moeten de activiteiten van de veehouderij op de vestiging zijn beëindigd en de meststoffen zijn verwijderd;
  2. moet het productierecht dat nodig is voor het houden van vee op de betreffende vestiging komen te vervallen;
  3. moeten de milieutoestemming en/of natuurvergunning voor de veehouderij worden ingetrokken of zodanig worden aangepast dat er niet langer een veehouderij is toegestaan.

In de koopovereenkomst moet de provincie met de veehouderij afspreken dat:

  1. de veehouder niet elders in Nederland een veehouderij zal vestigen of overnemen;
  2. de veehouderij anderszins medewerking zal verlenen aan het realiseren van een blijvende vermindering van de stikstofemissie vanaf de vestiging.

De provincie moet verder regelen dat:

  1. de planologische bestemming van de vestiging van de veehouderij zodanig wordt gewijzigd dat er niet langer een veehouderij is toegestaan;
  2. bij aankoop van landbouwgrond waarbij de restwaarde lager is dan de subsidiabele kosten, op tijd contractueel wordt vastgelegd onder welke voorwaarden die grond gebruikt kan worden en de planologische bestemming van die grond hiermee in overeenstemming wordt gebracht.

Wat gebeurt er met de stikstofreductie?

De stikstofreductie draagt bij aan het verlagen van de ‘stikstofdeken’. Daarnaast is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om de stikstofreductie te gebruiken als stikstofdepositieruimte voor tracébesluiten, woningbouwprojecten en het legaliseren van PAS-meldingen en ‘PAS-berekeningen’. Dit staat in de toelichting op de Opkoopregeling.

Doel van de maatregel is om veehouderijactiviteiten definitief te laten beëindigen. De vermindering van stikstofdepositie die dit oplevert, levert een bijdrage in het verlagen van de “stikstofdeken” en verbetert op termijn de kwaliteit van natuurgebieden. Daarnaast is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om de depositieruimte die ontstaat door de vermindering van de stikstofdepositie, al dan niet via het zogenoemde stikstofregistratiesysteem,7 toe te delen aan tracébesluiten of woningbouwprojecten en aan de legalisatie van in het kader van het PAS gemelde en meldingsvrije activiteiten.”

Deadlines

De Opkoopregeling vervalt op 1 december 2022. Deze blijft wel van toepassing op aanvragen op grond van deze regeling die vóór 1 december 2022 zijn gedaan.

Een koopovereenkomst moet uiterlijk 4 september 2022 zijn gesloten.

Franca Damen, advocaat Damen Legal

Vaste afstandsgrens voor stikstof: een update

In een Kamerbrief van 9 juli 2021 kondigde de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan dat voor stikstof voor alle emissiebronnen een vaste afstandsgrens van 25 km gaat gelden. Naar aanleiding hiervan zijn verschillende Kamervragen gesteld. In een Kamerbrief van 10 september 2021 en een Kamerbrief van 13 september 2021 heeft de minister deze vragen beantwoord. Hierna worden enkele punten uit deze brief aangehaald.

Depositie niet met zekerheid toe te schrijven aan individuele bron

In de Kamerbrief van 13 september 2021 heeft de minister onder andere het volgende vermeld:

“Er zijn echter geen gevalideerde modellen voorhanden op basis waarvan een berekende depositie buiten 25 kilometer met zekerheid is toe te schrijven aan een individuele bron.”

“Dat houdt in dat er geen causaal verband bestaat tussen een specifiek voorliggend project en Natura 2000-gebieden op een grotere afstand dan 25 kilometer met een te hoge stikstofbelasting.”

Dit roept vragen op over het ‘stikstofbeleid’ van de afgelopen jaren. Want als stikstofdepositie op een grotere afstand van 25 km niet met zekerheid is toe te schrijven aan een individuele bron, waarom moest deze depositie dan toch worden berekend? Is er dan wel een correct stikstofbeleid gevoerd? En als het stikstofbeleid van de afgelopen jaren wel als correct zou worden aangemerkt, waarom wordt er nu dan toch voor een vaste afstandsgrens van 25 km gekozen?

De hiervoor genoemde opmerkingen van de minister in de Kamerbrief van 13 september 2021 roept ook vragen op voor het nieuwe stikstofbeleid, waarin de vaste afstandsgrens voor stikstof zal worden gehanteerd. De minister heeft namelijk aangegeven dat in individuele natuurvergunningen mogelijk een bijdrage wordt gevraagd om (lokale) verslechteringen te voorkomen vanwege stikstofdepositie op een grotere afstand dan 25 km. Maar als stikstofdepositie op een grotere afstand van 25 km niet met zekerheid is toe te schrijven aan een individuele bron, in welke natuurvergunningen zal dan een extra bijdrage worden gevraagd?

De opmerkingen van de minister roepen dus verschillende vragen op. Overigens lijkt de minister de opmerking verderop in de Kamerbrief op verschillende manier enigszins te nuanceren. Daar is namelijk het volgende te lezen.

“Het toerekenen van dusdanig kleine depositieveranderingen op een dergelijke afstand aan een individueel project is om technische modelmatige redenen bezwaarlijk.”

“Op basis van de in het antwoord op vraag 1 aangegeven argumenten, moet geconcludeerd worden dat de effecten van de berekende stikstofdepositie overeenkomstig de bestaande modellen na 25 kilometer niet meer redelijkerwijs toerekenbaar zijn aan een project.”

De minister is naar mijn mening dus niet geheel eenduidig in haar Kamerbrief. Een goede onderbouwing is echter wel van belang, zeker met het oog op eventuele juridische procedures hierover.

In de Kamerbrief van 10 september 2021 heeft de minister overigens vergelijkbare opmerkingen gemaakt. Daarin is onder andere het volgende te lezen.

“Validatie van een berekende individuele bronbijdrage voorbij 25 kilometer is niet mogelijk, omdat deze bronbijdrage in metingen niet meer te onderscheiden is van de totale (achtergrond)deposities.”

Extra maatregelen

In verband met het invoeren van een vaste afstandsgrens van 25 km voor stikstof heeft het kabinet besloten om als extra waarborg het pakket aan bronmaatregelen verder te versterken. Dit wordt gedaan door extra passende maatregelen te nemen.

Ondergrens

De rekenkundige ondergrens van 0,005 mol/ha/jaar blijft gelden. Uit onderzoeken van RIVM en TNO volgen namelijk geen aanknopingspunten voor een hogere rekenkundige depositiegrens dan de huidige ondergrens van 0,005 mol/ha/jaar.

Aanpassing AERIUS

Het is nog niet bekend wanneer AERIUS Calculator met de afstandsgrens precies beschikbaar zal zijn. Naar verwachting van de minister is dat eind 2021.

PAS-meldingen

De minister bevestigt nogmaals dat handhavingsverzoeken tegen PAS-melders worden afgewezen. Dit gezien het traject van legalisatie. In het legaliseringstraject zal prioriteit worden gegeven aan melders met een handhavingsverzoek om onzekerheid voor deze groep te beperken.

Franca Damen, advocaat Damen Legal

Vaste afstandsgrens van 25 km voor stikstof

Voor stikstof gaat voor alle emissiebronnen een vaste afstandsgrens van 25 km gelden. Dat blijkt uit een Kamerbrief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 9 juli 2021.

De afstandsgrens van 25 km betekent dat de stikstof afkomstig van stallen in de veehouderij, industrie, verkeer en alle andere emissiebronnen nog maar tot 25 km van de bron hoeft te worden berekend. Stikstof verder dan 25 km hoeft niet meer te worden berekend. Als een emissiebron stikstofdepositie veroorzaakt op een Natura 2000-gebied dat op een afstand van meer dan 25 km van de bron ligt, hoeven hiervoor dus ook geen maatregelen te worden getroffen. Hiermee wordt ook tegemoet gekomen aan de uitspraak van de Raad van State over de afstandsgrens van 5 km voor verkeer die onvoldoende was onderbouwd.

In de Kamerbrief staat onder andere het volgende over de vaste afstandsgrens voor stikstof.

Op basis van de resultaten van deze onderzoeken naar de modeleigenschappen ziet het kabinet aanleiding om te komen tot een onderbouwde keuze voor een maximale rekenafstand van 25 kilometer voor depositieberekeningen met AERIUS Calculator in het kader van toestemmingsverlening op grond van de Wet natuurbescherming. Deze keuze is gebaseerd op de hiervoor genoemde technisch-modelmatige overwegingen. Deze uiterste grens gaat gelden voor alle bronnen, dus ook wegverkeer. Met deze afbakening van project-specifieke berekeningen voor álle emissiebronnen wordt de ongelijke behandeling van verschillende typen emissiebronnen beëindigd. Hiermee wordt in de toestemmingsverlening alleen nog gerekend met deposities in de buurt van het initiatief. Initiatiefnemers hoeven, indien uit de passende beoordeling blijkt dat dit nodig is, slechts in een straal van 25 kilometer rond het project concrete effectieve mitigerende maatregelen treffen. Initiatiefnemers hoeven hierdoor niet langer meer mitigerende maatregelen te treffen voor berekende kleine depositiebijdragen van hun project op grote afstanden. Dit komt de uitlegbaarheid van het systeem ten goede. Hiermee wordt eveneens invulling gegeven aan de kabinetsreactie op het eindadvies van het Adviescollege Stikstofproblematiek. Ook wordt de onbalans tussen het gewenste detailniveau van berekenen en onzekerheid van het rekenmodel op grote afstand verkleind. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de bevindingen van het adviescollege.”

AERIUS Calculator zal hiervoor worden aangepast. Naar verwachting gebeurt dat eind 2021 of begin 2022.

Omdat stikstof op een afstand verder dan 25 km niet meer hoeft te worden beoordeeld door initiatiefnemers, gaat de overheid hiervoor wel maatregelen treffen. Hiervoor komen extra bronmaatregelen (naast de bronmaatregelen voor de stikstofreductiedoelen / omgevingswaarden voor stikstof en de bronmaatregelen voor het legalisatieprogramma voor PAS-meldingen en PAS-berekeningen).

“Daarom acht het kabinet het noodzakelijk om ten gevolge van de invoering van een afstandsgrens van 25 kilometer als extra waarborg om (lokale) verslechteringen te voorkomen, op korte termijn extra passende maatregelen te treffen in de vorm van extra bronmaatregelen.”

Ook kan het zijn dat hiervoor in een individuele natuurvergunning een bijdrage wordt gevraagd. Dat kan betekenen dat in een natuurvergunning een extra emissiereductie wordt gevraagd.

“Daarnaast onderzoekt het kabinet de mogelijkheid om in de individuele vergunningverlening een bijdrage te vragen als passende maatregel voor effecten voor extra emissiereductie.”

Dus als voor een bepaalde activiteit moet worden beoordeeld of hiervoor een natuurvergunning nodig is, dan hoeft alleen te worden gekeken naar de stikstof tot 25 km van de emissiebron (stal, bedrijf/industrie, verkeer, etc.). Er hoeft niet te worden gekeken naar de stikstof op een afstand verder dan 25 km. Maar als er een natuurvergunning nodig is voor de activiteit, dan kan in die natuurvergunning wel (bijvoorbeeld) een extra emissiereductie worden vereist vanwege stikstof op een afstand verder dan 25 km.

De vaste afstandsgrens van 25 km voor stikstof geldt alleen voor individuele projecten en niet voor totale deposities in het kader van de monitoring van de structurele aanpak.

Franca Damen, advocaat Damen Legal