Een ‘Hawk Eyes’ vogelverschrikker is geen bouwwerk

Vogelverschrikkers kunnen verschillen in omvang en vormgeving, maar iedereen is er bekend mee. Mogen vogelverschrikkers overal worden geplaatst of is hiervoor een omgevingsvergunning nodig? Voor zover het gaat om vogelverschrikkers die vallen onder de categorie ‘Hawk Eyes’ oordeelde de Raad van State in een uitspraak van 20 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2558) dat hiervoor geen omgevingsvergunning nodig is.

Zo’n vogelverschrikker is naar het oordeel van de Raad van State namelijk geen bouwwerk. Als geen sprake is van een bouwwerk is ook geen omgevingsvergunning bouwen nodig. Om te beoordelen of sprake is van een bouwwerk wordt volgens vaste rechtspraak aangesloten bij de omschrijving hiervan in de modelbouwverordening:

“elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren”.

Naar het oordeel van de Raad van State is een ‘Hawk Eyes’ vogelverschrikker geen bouwwerk. In de eerste plaats is de vogelverschrikker geen constructie. De vogelverschrikker bestaat namelijk uit een metalen buisje met daarop op een eenvoudige manier een ronde bal bevestigd. Het buisje wordt alleen in de grond gestoken. In de tweede plaats is de vogelverschrikker niet bedoeld om langere tijd op dezelfde plaats te functioneren. De vogelverschrikker is namelijk alleen bedoeld om kortdurend op dezelfde plek te worden gezet om daarna verplaatst te worden om effectief te blijven.

Omdat een ‘Hawk Eyes’ vogelverschrikker geen bouwwerk is, is hiervoor geen omgevingsvergunning bouwen nodig.

mw. mr. Franca Damen

Toetsingskader omgevingsvergunning o.b.v. overgangsrecht

Als een bouwwerk door een calamiteit teniet gaat, mag het op basis van het overgangsrecht in een bestemmingsplan worden vernieuwd of veranderd. Dat geldt ook als het bouwwerk in strijd is met dat bestemmingsplan. Voor het vernieuwen of veranderen van het bouwwerk is een omgevingsvergunning bouwen nodig. Maar als het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan, wat is dan het beoordelingskader voor die vergunningaanvraag? De Raad van State ging hier in een uitspraak van 25 januari 2017 (201600261, ECLI:NL:RVS:2017:158) op in.

In deze uitspraak ging het over een pand dat door een brand grotendeels was verwoest. Het pand werd destijds gebruikt als café / restaurant en bedrijfswoning. Het gebruik als restaurant en bedrijfswoning is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, maar het gebruik als café niet. De eigenaar van het pand heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het gedeeltelijk herbouwen van het pand.

Het overgangsrecht van het ter plaatse geldende bestemmingsplan bepaalt dat een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel op grond van een omgevingsvergunning bouwen gebouwd mag worden, en afwijkt van het bestemmingsplan:

  • gedeeltelijk mag worden vernieuwd of veranderd;
  • na het tenietgaan door een calamiteit geheel mag worden vernieuwd of veranderd, mits een omgevingsvergunning bouwen wordt aangevraagd binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

In beide situaties geldt de voorwaarde dat de afwijking van het bestemmingsplan naar aard en omvang niet mag worden vergroot.

Een aanvraag voor een omgevingsvergunning bouwen hoeft – wat betreft het mogelijk van toepassing zijn van het overgangsrecht – alleen te worden getoetst aan het bouwovergangsrecht in het bestemmingsplan. De vergunningaanvraag hoeft dus niet getoetst te worden aan het gebruiksovergangsrecht.

Verder is van belang dat het karakter van het bouwovergangsrecht met zich brengt dat met toepassing daarvan geen omgevingsvergunning bouwen kan worden verleend als het gebruik dat de aanvrager na het realiseren van de bouw opnieuw van het bouwwerk wil maken gedurende geruime tijd gestaakt is geweest.

In de situatie die aan de orde was in de uitspraak van 25 januari 2017 had de eigenaar binnen enkele maanden na de brand de omgevingsvergunning voor de gedeeltelijk herbouw aangevraagd. Gelet hierop is het volgens de Raad van State aannemelijk dat de eigenaar voortdurend – en in ieder geval nog ten tijde van de besluitvorming over de vergunningaanvraag – de intentie heeft gehad om het gebruik van het pand als café voort te zetten. Dat het gebruik nog niet was hervat, doet daar naar het oordeel van de Raad van State niets aan af.

mw. mr. Franca Damen

Bestemmingsplan mag bevoegdheid tot erfafsluiting beperken

Sommige eigenaren vinden het prettig en/of belangrijk om hun erf af te sluiten. Op grond van het Burgerlijk Wetboek zijn eigenaren ook bevoegd om hun erf af te sluiten. Maar deze bevoegdheid kan worden beperkt in een bestemmingsplan. Op 28 december 2016 deed de Raad van State hier een uitspraak over (201509393, ECLI:NL:RVS:2016:3455).

Deze uitspraak ging over de eigenaar die zijn perceel had afgezet met bouwhekken. Hij had de bouwhekken geplaatst om overlast door anderen op zijn perceel te voorkomen. Maar omdat op het perceel geen woning aanwezig is, staat het bestemmingsplan geen erfafscheiding, zoals bouwhekken, toe.

Volgens de eigenaar wordt hij op deze manier beperkt in zijn bevoegdheid om zijn erf af te sluiten. Deze bevoegdheid volgt uit artikel 5:48 van het Burgerlijk Wetboek.

Volgens de Raad van State kan deze bevoegdheid in een bestemmingsplan worden beperkt. Maar als het bestemmingsplan de uitoefening van de bevoegdheid helemaal onmogelijk maakt, moeten de planregels buiten toepassing blijven. Welke beperkingen toelaatbaar zijn, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

De planregel dat een erfafscheiding bij een woning moet horen, is volgens de Raad van State een toelaatbare inbreuk op de bevoegdheid tot afsluiting van een erf. Daarbij heeft de Raad van State ook betrokken dat het mogelijk is om zonder omgevingsvergunning een erfafscheiding van 1 meter hoog te realiseren. Daardoor kan de eigenaar van het perceel op een redelijke manier gebruik maken van zijn bevoegdheid om zijn erf af te sluiten.

mw. mr. Franca Damen

Luifel bij terras vergunningvrij

Uit een uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2015 (201500378) volgt dat een luifel, die is bevestigd aan de voorgevel van een pand – bijvoorbeeld een café – en die dient ter wering van de zon, vergunningvrij is. Voor een dergelijke luifel is dus geen omgevingsvergunning vereist.

Situatie

Aan de orde is een handhavingsbesluit waarin de gemeente heeft gelast om de luifel van de voorgevel van een pand te verwijderen en verwijderd te houden. Het betreft een last onder bestuursdwang. De gemeente heeft aan de last een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, sub a, Wabo en artikel 2.3, eerste lid, Wabo ten grondslag gelegd. Degene aan wie de last is opgelegd (hierna: appellant), kon zich hiermee niet verenigen, en heeft tegen het handhavingsbesluit bezwaar, beroep en vervolgens hoger beroep ingediend.

Juridisch kader

Hoofdregel in de Wabo is dat voor het bouwen van een bouwwerk een omgevingsvergunning is vereist. Dit volgt uit artikel 2.1, eerste lid, sub a, Wabo. Op deze hoofdregel bestaan echter een aantal uitzonderingen. In artikel 2.1, derde lid, Wabo gelezen in samenhang met artikel 2.3, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) is bepaald dat geen omgevingsvergunning is vereist voor de categorieën gevallen die staan vermeld in artikel 2 (in samenhang met artikel 5 en 8) van bijlage II bij het Bor.

Op grond van artikel 2, sub 8, van bijlage II bij het Bor is geen omgevingsvergunning bouwen en planologisch strijdig gebruik vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een zonwering, rolhek, luik of rolluik aan of in een gebouw, mits bij een rolhek, luik of rolluik in een voorgevel of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van een ander hoofdgebouw dan een woning of woongebouw, wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • geplaatst aan de binnenzijde van de uitwendige scheidingsconstructie, en
  • voor ten minste 75% voorzien van glasheldere doorkijkopeningen.

Voor onderhavige kwestie is daarnaast artikel 2.3a Wabo van belang. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat het is verboden om een bouwwerk of een deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het eerste lid buiten toepassing blijft als voor het bouwen van het desbetreffende bouwwerk op grond van artikel 2.1, derde lid, Wabo geen omgevingsvergunning is of was vereist.

Uitspraak

In onderhavige zaak was de vraag aan de orde of de luifel al dan niet vergunningvrij is. Niet in geschil is dat de luifel gelet op de omvang ervan dient om de gevel van het pand en bezoekers van het bij het café behorende terras tegen zonlicht te beschermen. De luifel heeft in volledig uitgeklapte vorm een grootte die nagenoeg gelijk is aan de omvang van het terras.

In bijlage II bij het Bor noch in de toelichting daarop is een definitie van een zonwering opgenomen. Uit de omstandigheid dat de zonwering in artikel 2, sub 8, van bijlage II bij het Bor gezamenlijk met een rolhek, luik of rolluik wordt vermeld, kan niet worden afgeleid dat zonweringen primair moeten dienen ter bescherming van een gevel van een gebouw. De zonwering is immers van andere aard dan deze drie voorzieningen en bovendien worden aan de zonwering, anders dan aan de andere voorzieningen, geen aanvullende eisen gesteld inzake de plaatsing en constructie, behalve het vereiste dat de zonwering aan of in een gebouw moet zijn geplaatst.

Naar het oordeel van de Afdeling is de luifel aan te merken als een zonwering als bedoeld in artikel 2, sub 8, van bijlage II bij het Bor. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen de luifel inklapbaar is, bevestigd is aan een gevel en mede ten doel heeft om de zon op de gevel van het pand te weren. De afmeting van de luifel leidt niet tot een ander oordeel, aangezien het Bor op dat punt geen eisen stelt. Dat de luifel bezoekers van het terras ook beschermt tegen regen, betekent niet dat de luifel niet kan worden aangemerkt als zonwering.

Gelet hierop dient te worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een overtreding, zodat de gemeente niet bevoegd was om handhavend op te treden.

mw. mr. Franca Damen

 

Ingrijpende wijziging hoofdgebouw niet relevant

Voor beantwoording van de vraag of een bijbehorend bouwwerk vergunningvrij kan worden opgericht, is onder andere de totale oppervlakte aan eventuele reeds aanwezige bijbehorende bouwwerken op het perceel in relatie tot het hoofdgebouw relevant. Uit een uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2015 (201407723) volgt dat wanneer een hoofdgebouw ingrijpend is gewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijk vergunde hoofdgebouw, dit niet betekent dat van dat gewijzigd hoofdgebouw mag worden uitgegaan.

Situatie

Aan de orde is een omgevingsvergunning die is verleend voor het bouwen van een vrijstaande berging. Tegen deze vergunning is bezwaar, beroep en vervolgens hoger beroep ingediend. Het bevoegd gezag stelt zich op het standpunt dat de appellant geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaren, omdat de berging vanwege de aangepaste regels voor vergunningvrij bouwen, zoals in werking getreden op 1 november 2014, inmiddels vergunningvrij is geworden. De Afdeling heeft hierover een beoordeling gegeven.

Juridisch kader

Wanneer een bouwwerk wordt gebouwd, geldt de hoofdregel dat op grond van artikel 2.1, eerste lid, sub a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) een omgevingsvergunning bouwen is vereist. Op deze hoofdregel bestaan echter uitzondering. In het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) zijn namelijk categorieën van gevallen aangewezen, waarin geen omgevingsvergunning bouwen is vereist. Daarbij kan in hoofdlijnen een onderscheid worden gemaakt tussen twee situaties. Enerzijds de situatie waarin het bouwen van het bouwwerk op grond van het geldende bestemmingsplan is toegestaan, en ten aanzien waarvan in artikel 3 van bijlage II van het Bor is bepaald dat hiervoor geen omgevingsvergunning bouwen is vereist. Anderzijds de situatie waarin het bouwen van het bouwwerk op grond van het geldende bestemmingsplan niet is toegestaan, en ten aanzien waarvan in artikel 2 van bijlage II van het Bor is bepaald dat hiervoor geen omgevingsvergunning bouwen of omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik (om de strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen) is vereist.

Een van de activiteiten die in artikel 2 van bijlage II van het Bor is aangewezen, is het bouwen van een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, onder de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 2, derde lid, van bijlage II van het Bor. Een van deze voorwaarden luidt als volgt:

de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:

  • in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied,
  • in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2,
  • in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2

Met deze voorwaarde wordt de maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken die vergunningvrij kunnen worden gerealiseerd, beperkt. Voor een goed begrip van bovenstaande voorwaarde zijn een aantal definities uit het Bor van belang.

Onder een bijbehorend bouwwerk wordt verstaan:

“uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar a l dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak”

Onder bebouwingsgebied wordt verstaan:

“achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijke hoofdgebouw”

Onder hoofdgebouw wordt verstaan:

“gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is”

Over de vraag wat onder het oorspronkelijk hoofdgebouw moet worden verstaan, zijn al vele uitspraken gedaan. Ook onderhavige uitspraak heeft hierop betrekking.

Uitspraak

Het bevoegd gezag heeft zich op het standpunt gesteld dat een in 2001 vergunde en gerealiseerde aanbouw van ongeveer 62 m2 niet hoeft te worden meegerekend bij het bepalen van de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken op het perceel, omdat de aanbouw integraal onderdeel uitmaakt van de woning en de woning inclusief de aanbouw als oorspronkelijk hoofdgebouw dient te worden aangemerkt. De Afdeling volgt het bevoegd gezag hierin niet. De gerealiseerde aanbouw aan de woning betreft een uitbreiding van het hoofdgebouw. Deze aanbouw is geen onderdeel geworden van het op het perceel aanwezige oorspronkelijke hoofdgebouw.

Volgens de Nota van toelichting op het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, 143, blz. 136) is het oorspronkelijk hoofdgebouw in de zin van deze regeling het hoofdgebouw zoals dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende vergunning, is opgeleverd. Het is het hoofdgebouw zoals dat in eerste instantie is opgeleverd. Bepalend is dus niet de situatie zoals die in de loop der jaren is vergund. weliswaar hebben na de oplevering ingrijpende wijzigingen verbouwingswerkzaamheden plaatsgevonden, waarbij delen van de woning zijn afgebroken, de woning is verhoogt, een aanbouw is geplaatst en de indeling van de woning belangrijk is gewijzigd, maar daarmee is geen nieuw opgericht gebouw ontstaan. De aangebrachte wijzigingen hebben er niet toe geleid dat er een wezenlijk ander gebouw is ontstaan.

mw. mr. Franca Damen

1 2 3