Dwingend wijzen NVWA op recall-verplichting leidt niet tot overheidsaansprakelijkheid
Als de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit een exploitant van een levensmiddelenbedrijf of diervoederbedrijf dwingend wijst op de recall-verplichting uit Verordening (EG) nr. 178/2002 (General Food Law) en het niet naleven daarvan, en achteraf blijkt dat de betrokken levensmiddelen of diervoeders niet (allemaal) onveilig waren, dan leidt dat niet tot aansprakelijkheid van de Nederlandse Staat. Dat oordeelde rechtbank Den Haag in een vonnis van 9 maart 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:2245).
Reden daarvoor is dat de General Food Law bepaalt dat wanneer een exploitant van een levensmiddelenbedrijf van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een levensmiddel dat hij heeft ingevoerd, geproduceerd, verwerkt, vervaardigd of gedistribueerd niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet, hij onmiddellijk de procedures moet inleiden om het betrokken levensmiddel uit de handel te nemen wanneer dit de directe controle van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf heeft verlaten.
De recall-verplichting geldt al op het moment dat een exploitant redenen heeft om aan te nemen dat een levensmiddel niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet. Voor het ontstaan van de recall-verplichting is niet vereist (dat definitief is vastgesteld dat sprake is van) een werkelijk en onmiddellijk gevaar voor de voedselveiligheid en volksgezondheid.
Deze verplichting is opgenomen in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 178/2002 (General Food Law). Voor exploitanten van diervoeders is eenzelfde verplichting opgenomen in artikel 20 van Verordening (EG) nr. 178/2202.
De recall-verplichting vloeit dus rechtstreeks voort uit de General Food Law. Voor het ontstaan van deze verplichting is geen vordering van de NVWA noodzakelijk en evenmin een beroep van de NVWA op artikel 7 van Verordening (EG) nr. 178/2002.
De omstandigheid dat de NVWA een exploitant van een levensmiddelenbedrijf (of diervoederbedrijf) dwingend wijst op de recall-verplichting en op de gevolgen van het niet naleven daarvan, kan er niet toe leiden dat de NVWA c.q. de Nederlandse Staat onrechtmatig handelt en aansprakelijk is voor eventuele schade die voortvloeit uit een uitgevoerde recall. Ook als achteraf blijkt dat de levensmiddelen die uit de handel zijn gehaald (waarvoor een recall is uitgevoerd) niet (allemaal) onveilig waren, maakt niet dat de NVWA c.q. de Nederlandse Staat in dat geval onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is.
Daarvoor is van doorslaggevend belang dat de recall-verplichting rechtstreeks uit de General Food Law volgt en dat daarvoor geen vordering van de NVWA is vereist, en dat deze verplichting al geldt als de exploitant redenen heeft om aan te nemen dat een levensmiddel niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet.
Als een exploitant van een levensmiddelenbedrijf de recall-verplichting niet naleeft, kan dit voor de NVWA een reden vormen om zelf maatregelen te nemen. Op grond van de Controleverordening (Verordening (EG) nr. 882/2004) is een groot aantal maatregelen mogelijk, waaronder ook het terugroepen, uit de handel nemen en/of vernietigen van levensmiddelen of diervoeders. De NVWA dient daartoe een besluit te nemen. Tegen dat besluit kunnen rechtsmiddelen worden aangewend. Als in een juridische procedure tegen dat besluit vast komt te staan dat dat besluit onrechtmatig was, dan kan dit mogelijk wel een grondslag vormen voor aansprakelijkheid van de NVWA c.q. Nederlandse Staat.
Het is altijd belangrijk om de verschillende situaties en de gevolgen daarvan, waaronder de juridische en financiële gevolgen, goed in beeld te brengen en tegen elkaar af te wegen.
mw. mr. Franca Damen