Nota van wijziging Klimaatwet

Op 27 juni 2018 is een nota van wijziging bij het voorstel voor de Klimaatwet uitgebracht. Deze wijziging dient om gezamenlijk te komen tot een breed gedragen Klimaatwet. Wat is de achtergrond van het voorstel voor een Klimaatwet en wat komt er in de Klimaatwet te staan?

Achtergrond Klimaatwet

Op 12 december 2015 hebben 195 landen overeenstemming bereikt over het Klimaatverdrag van Parijs. De landen hebben ervoor getekend om de mondiale temperatuurstijging tot ruim onder 2 graden Celsius te beperken en daarbij te streven naar een verdere beperking van de opwarming tot maximaal 1,5 graden Celsius.

Om de doelstelling van het Klimaatverdrag van Parijs te realiseren is de medewerking van iedereen uit de samenleving nodig (bedrijven, inwoners, overheden, maatschappelijke organisaties). De Klimaatwet moet hiervoor duidelijke kaders geven.

Op 12 september 2016 is een initiatiefvoorstel voor een Klimaatwet ingediend (TK 34 534, nr. 2). Hierover heeft de Afdeling advisering van de Raad van State een advies uitgebracht. Naar aanleiding van dit advies en het regeerakkoord Rutte III zijn initiatiefnemers en regeringspartijen met elkaar in overleg gegaan met als doel om gezamenlijk te komen tot een breed gedragen Klimaatwet. De nota van wijziging van 27 juni 2018 (TK 34 534, nr. 10) is daarvan het resultaat.

Inhoud Klimaatwet

De belangrijkste elementen van de Klimaatwet zijn de volgende:

  • broeikasgasreductie tot een niveau van 95% in 2050 ten opzichte van 1990;
  • een tussendoel van 49% broeikasgasreductie in 2030 ten opzichte van 1990;
  • een nevendoel van 100% CO2-neutrale elektriciteitsproductie voor 2050;
  • beleidsvorming middels een klimaatplan en klimaatnota;
  • een adviserende rol voor de Raad van State.

De doelen in de Klimaatwet zijn op zo’n manier geformuleerd dat zij vanuit het perspectief van 2050 bijdragen aan een kosteneffectieve transitie. Dit is van belang bij het formuleren van nevendoelen.

De doelen zijn geformuleerd als politieke doelstelling. Dat betekent dat de doelen een (politieke) opdracht aan de regering zijn. Het zijn geen grenswaarden die bij de rechter kunnen worden afgedwongen.

Hoofddoel: broeikasgasreductie 95% in 2050

Het hoofddoel van de Klimaatwet is een broeikasgasreductie tot een niveau van 95% in 2050 ten opzichte van 1990. Dit hoofddoel komt in artikel 2, eerste lid, Klimaatwet te staan:

“Deze wet biedt een kader voor de ontwikkeling van beleid gericht op het onomkeerbaar en stapsgewijs terugdringen van de emissies van broeikasgassen in Nederland tot een niveau dat 95% lager ligt in 2050 dan in 1990 teneinde wereldwijde opwarming van de aarde en de verandering van het klimaat te beperken.”

Het hoofddoel van de Klimaatwet sluit aan bij de huidige inzichten van wat nodig is om te voldoen aan de doelstellingen van het Klimaatverdrag van Parijs.

Tussendoel: broeikasgasreductie 49% in 2030

Om het hoofddoel te bereiken, wordt een tussendoel van 49% broeikasgasreductie in 2030 ten opzichte van 1990 geformuleerd. Dit tussendoel komt in artikel 2, tweede lid, Klimaatwet te staan:

“Teneinde deze doelstelling voor 2050 te bereiken streven Onze Ministers wie het aangaat naar een reductie van de emissies van broeikasgassen van 49% in 2030 en een volledige CO2-neutrale elektriciteitsproductie in 2050.”

Dit tussendoel is hoger dan het Europese doel van ten minste 40% broeikasgasreductie in 2030. De reden daarvoor is dat de huidige Europese en wereldwijde ambitie om de uitstoot van CO2 te reduceren niet op het kosteneffectieve pad ligt om de doelstellingen uit het Klimaatverdrag van Parijs te halen.

Om te voorkomen dat er door aanvullende maatregelen op nationaal niveau een concurrentienadeel voor Nederlandse bedrijven ontstaat, is het tussendoel van 55% in het initiatiefvoorstel bijgesteld naar 49% in de nota van wijziging.

Nevendoel: CO2-neutrale elektriciteitsproductie in 2050

In de Klimaatwet wordt daarnaast – zoals uit het hiervoor aangehaalde artikel 2, tweede lid, Klimaatwet blijkt – een nevendoel opgenomen voor een 100% CO2-neutrale elektriciteitsproductie in 2050. Dit nevendoel is een streefdoel.

Klimaatplan

De hoofdlijnen van het klimaatbeleid moeten voor de eerstvolgende tien jaar in een klimaatplan worden vastgelegd. Dit bepaalt artikel 3, eerste lid, Klimaatwet:

“ Het klimaatplan bevat de hoofdzaken van het door Onze Ministers wie het aangaat te voeren klimaatbeleid gericht op het realiseren van de doelstellingen, bedoeld in artikel 2, voor de eerstvolgende tien jaren.”

Wat het klimaatplan verder moet bevatten, bepaalt artikel 3, tweede lid, Klimaatwet:

  1. maatregelen die worden getroffen zodat de doelen (zoals geformuleerd in artikel 2) van de Klimaatwet worden gehaald;
  2. het verwachte aandeel van hernieuwbare energie en de verwachte besparing op het primaire energieverbruik;
  3. de maatregelen die worden getroffen om het aandeel hernieuwbare energie en de besparing op het primaire energieverbruik te stimuleren;
  4. een beschouwing over de meest recente wetenschappelijke inzichten over het beperken van de klimaatverandering;
  5. een beschouwing van de ontwikkeling in de technologische mogelijkheden om de emissies van broeikasgassen te beperken;
  6. een beschouwing van de wereldwijde en Europese ontwikkelingen op het gebied van de beperking van klimaatverandering voor zover deze relevant zijn voor het Nederlands beleid, en
  7. een beschouwing van de gevolgen van het klimaatbeleid op de financiële positie van huishoudens, bedrijven en overheden, de werkgelegenheid, de ontwikkeling van de economie en het tot stand komen van een eerlijke transitie.

Het klimaatplan moet ten minste een keer per vijf jaar opnieuw worden vastgesteld (artikel 4 Klimaatwet). Voordat de Minister het klimaatplan vaststelt, moet het eerst aan beide kamers van de Staten-Generaal worden overgelegd (artikel 5 Klimaatwet).

Het klimaatplan sluit inhoudelijk en procedureel aan bij het Integraal Nationaal Klimaat- en Energieplan (INEK). Het INEK en daarmee ook het klimaatplan zullen voor het grootste deel worden gevuld met de afspraken die worden gemaakt in het kader van het klimaatakkoord.

Klimaatnota

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) moet ieder jaar een klimaat- en energieverkenning (KEV) aan de Minister uitbrengen (artikel 6 Klimaatwet). De KEV is een wetenschappelijk rapport over de gevolgen van het klimaatbeleid in het voorafgaande kalenderjaar. De KEV bevat in ieder geval voor het voorafgaande kalenderjaar:

  • de emissies van broeikasgassen;
  • de emissies van broeikasgassen per sector, en
  • de ontwikkelingen en maatregelen die invloed hebben gehad op de emissies van broeikasgassen.

De KEV is een feitelijke weergave van de stand van het klimaatbeleid. Hieruit moet blijken of aan de klimaatdoelen kan worden voldaan. Op basis van de KEV moet de regering beslissen of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn, wanneer deze maatregelen worden getroffen en hoe dit wordt gerealiseerd.

Dit wordt door de Minister verwoord in de klimaatnota (artikel 7 Klimaatwet). In de klimaatnota geeft de Minister op hoofdlijnen aan of aanvullende actie nodig is om aan de doelen uit de Klimaatwet te voldoen.

De Minister stuurt de KEV en klimaatnota gelijktijdig op de vierde donderdag van oktober aan beide kamers van de Staten-Generaal.

Advisering Raad van State

De Afdeling advisering van de Raad van State wordt over het klimaatplan en de klimaatnota gehoord.

mw. mr. Franca Damen