De omgevingsvergunning milieu vs. de omgevingsvergunning beperkte milieutoets

Zoals ik in een eerder artikel schreef, zijn bij Besluit van 14 september 2012 tot wijziging van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Wijzigingsbesluit) – neergelegd in Stb. 2012, 441 – agrarische activiteiten onder de werking van het Activiteitenbesluit gebracht. Dit Wijzigingsbesluit heeft ook nog een andere belangrijke wijziging met zich gebracht, en wel een wijziging met betrekking tot de vergunningplicht voor milieuactiviteiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Alvorens hierop nader in te gaan, zal ik eerst kort een nadere toelichting geven op de desbetreffende vergunningplicht op grond van de Wabo.

Vergunningplicht Wabo

In artikel 2.1 en 2.2 van de Wabo is bepaald voor welke activiteiten een omgevingsvergunning verplicht is. In onderhavig artikel beperk ik mij tot twee activiteiten waarvoor een vergunningplicht geldt, te weten de omgevingsvergunningplicht voor de activiteit milieu (artikel 2.1, eerste lid, onder e, Wabo) en de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, ook wel de OBM genaamd (artikel 2.1, eerste lid, onder i, Wabo).

Met het Wijzigingsbesluit (Stb. 2012, 441) is de omgevingsvergunningplicht voor de activiteit milieu voor een aantal categorieën van agrarische inrichtingen opgeheven of vervangen door de OBM. Inrichtingen waarvoor enkel een OBM-plicht geldt, vallen geheel onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit. Inrichtingen waarvoor een omgevingsvergunningplicht geldt voor de activiteit milieu vallen grotendeels onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit. In ieder geval zijn op deze inrichtingen de regels uit hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit van toepassing, met uitzondering van de regels in paragraaf 3.5.8 met betrekking tot de aspecten geur en ammoniak. Graag verwijs ik voor een nadere toelichting naar mijn artikel hierover.

OBM of omgevingsvergunning voor activiteit milieu?

Of voor een bepaalde activiteit een OBM-vergunningplicht geldt of een omgevingsvergunningplicht voor de activiteit milieu, is bepaald in de Wabo en het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). De categorieën activiteiten waarvoor een OBM-vergunningplicht geldt, zijn opgenomen in artikel 2.1, eerste lid, onder i, Wabo gelezen in samenhang met artikel 2.2a Bor. Onder deze categorieën activiteiten vallen onder meer een groot aantal veehouderijen. De categorieën activiteiten waarvoor een omgevingsvergunningplicht voor de activiteit milieu geldt, zijn opgenomen in artikel 2.1, eerste lid, onder e, Wabo gelezen in samenhang met artikel 2.1, tweede lid, Bor. Onder deze categorieën vergunningplichtige inrichtingen vallen de categorieën inrichtingen waartoe een IPPC-installatie behoort en de categorieën inrichtingen die als zodanig zijn aangewezen in bijlage I, onderdeel B en C van het Bor.

Over het algemeen is bekend dat in geval van activiteiten zoals opgenomen in artikel 2.2a Bor eerst een vormvrije MER-beoordeling uitgevoerd dient te worden. Indien uit de beoordeling blijkt dat geen MER hoeft te worden opgesteld, kan volstaan worden met een OBM-vergunning. Indien echter uit deze beoordeling voortvloeit dat wél een MER moet worden opgesteld, geldt niet (langer) een OBM-vergunningplicht, maar een omgevingsvergunningplicht voor de activiteit milieu. Dit vloeit voort uit artikel 5.13b, eerste lid, Bor:

“Een omgevingsvergunning voor de categorieën activiteiten, bedoeld in artikel 2.2a, eerste lid, onder a tot en met i, wordt geweigerd indien het bevoegd gezag op grond van artikel 7.17, eerste lid, van de Wet milieubeheer, heeft beslist dat een milieueffectrapport moet worden gemaakt.”

De overige weigeringsgronden uit artikel 5.13b Bor laat ik hier verder buiten beschouwing. Voor de praktijk is het wel van belang om deze te raadplegen.

Vergunningplicht voor houden van landbouwhuisdieren

Een interessante discussie rijst ingeval van het houden van meer dan 50 landbouwhuisdieren: geldt dan een OBM-vergunningplicht of een omgevingsvergunningplicht voor de activiteit milieu? Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, Wabo jo. artikel 2.1, tweede lid, Bor jo. categorie 8.3, onder k, van onderdeel C van bijlage I van het Bor, geldt, kort gezegd, ingeval van het houden van meer dan 50 landbouwhuisdieren een omgevingsvergunningplicht voor de activiteit milieu. Voor het houden van meer dan 50 landbouwhuisdieren geldt echter ook een OBM-vergunningplicht op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder i, Wabo jo. artikel 2.2a Bor. Hier lijkt dus sprake van een overlap: één activiteit – het houden van meer dan 50 landbouwhuisdieren – waarvoor een omgevingsvergunningplicht voor de activiteit milieu geldt én een OBM-vergunningplicht. Dit kan echter niet de bedoeling van de wetgever zijn. Sluit de ene vergunningplicht de andere dan uit?

Zoals ik hiervoor reeds heb aangegeven, dient ingeval van activiteiten zoals opgenomen in artikel 2.2a Bor eerst een vormvrije MER-beoordeling uitgevoerd te worden. Indien het bevoegd gezag oordeelt dat er een MER moet worden opgesteld, dan vervalt de aanwijzing van deze activiteiten als activiteiten waarvoor een OBM moet worden aangevraagd en moet op grond van bijlage I, onderdeel B, onderdeel 1, onder b, een omgevingsvergunning voor milieu worden aangevraagd (artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo). Voor de volledigheid zij opgemerkt dat voor MER-plichtige activiteiten altijd een omgevingsvergunning voor milieu moet worden aangevraagd.

Of gelet hierop geen overlap meer zou bestaan ingeval van het houden van meer dan 50 landbouwhuisdieren – en wel een overlap in de zin van een omgevingsvergunningplicht voor de activiteit milieu én een OBM-vergunningplicht – valt mijns inziens nog zeer te betwijfelen.

Overigens maakt de toevoeging dat het moet gaan om landbouwhuisdieren “behorend tot de diercategorieën genoemd in de regeling op grond van artikel 1 van de Wet ammoniak en veehouderij of dieren die op vergelijkbare wijze worden gehouden, anders dan bedoeld in de onderdelen e tot en met j en anders dan een gpbv-installatie die betrekking heeft op het aantal dierplaatsen” dit niet anders. Immers blijkt hieruit juist dat categorie 8.3 onderdeel k betrekking heeft op de meer gangbare diercategorieën zoals vleesvarkens, zeugen en pluimvee, tenzij het een IPPC-inrichting betreft (dit vloeit voort uit de verwijzing naar de Regeling ammoniak en veehouderij), welke níet afzonderlijk in categorie 8.3 zijn opgenomen en mijns inziens dus dienen te worden begrepen onder categorie 8.3 onderdeel k.

Conclusie

De bedoeling van de wetgever bij de wijziging van het Activiteitenbesluit – zoals neergelegd in Stb. 2012, 441 – is duidelijk: deregulering, en wel door meer agrarische activiteiten onder het Activiteitenbesluit te brengen. De vergunningplicht blijft echter in de meeste situaties onverkort bestaan. Immers geldt ingeval van het houden van meer dan 50 landbouwhuisdieren reeds een vergunningplicht (een OBM-vergunningplicht en/of een omgevingsvergunningplicht voor de activiteit milieu).

Heeft u naar aanleiding van het voorgaande vragen en/of opmerkingen, of bent u een andere mening toegedaan, neemt u dan gerust contact met mij op.

mw. mr. Franca Damen