Meldplicht Activiteitenbesluit vs. vergunningplicht Wabo

In de dagelijkse (advies)praktijk blijven regelmatig interessante vragen bestaan over de verhouding tussen de vergunningplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en de meldplicht op grond van het Activiteitenbesluit. Bij de vergunningplicht kan het gaan om een omgevingsvergunning milieu (artikel 2.1, eerste lid, sub e, Wabo) danwel een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (hierna: OBM) (artikel 2.1, eerste lid, sub i, Wabo). In het navolgende ga ik in op de hoofdlijnen van de verhouding tussen enerzijds de vergunningplicht en anderzijds de meldplicht.

Wanneer een omgevingsvergunning nodig is, volgt uit artikel 2.1, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) respectievelijk artikel 2.2a Bor. Naast een vergunningplicht geldt ook altijd de meldplicht op grond van het Activiteitenbesluit. Dit volgt uit artikel 1.9 en 1.10 van het Activiteitenbesluit: op grond van deze artikelen dient voor een inrichting type B altijd en voor een inrichting type C voorzover hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit van toepassing is, een melding gedaan te worden ingeval van:

  • het oprichten van een inrichting
  • het veranderen van een inrichting
  • het veranderen van de werking van een inrichting.

Een melding voor een verandering van een inrichting c.q. een verandering van de werking van een inrichting is niet vereist indien eerder een melding op grond van het Activiteitenbesluit is gedaan en door het veranderen geen afwijking ontstaat van de bij de eerder gedane melding verstrekte gegevens.

Vervolgens rijst de vraag hoe de vergunningplicht en de meldingsplicht zich tegenover elkaar verhouden; in het bijzonder wanneer het een verandering van de inrichting betreft danwel een verandering van de werking daarvan. Daartoe is in de eerste plaats artikel 8.41a van de Wet milieubeheer van belang:

“Indien activiteiten ten aanzien waarvan ingevolge het bepaalde krachtens artikel 8.41 een melding moet worden gedaan, tevens zijn aan te merken als activiteiten die behoren tot een categorie waarvoor ingevolge artikel 2.1 of 2.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist, wordt, indien de melding nog niet is gedaan of de bij de melding te verstrekken gegevens niet volledig zijn, tegelijkertijd met de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning een melding van die activiteiten overeenkomstig het bepaalde krachtens artikel 8.41 gedaan.”

Kortom: artikel 8.41a Wet milieubeheer bepaalt dat een melding op grond van het Activiteitenbesluit in beginsel gelijktijdig met het indienen van de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt gedaan.

Ingeval van een verandering (van de werking) van een inrichting is ingeval van een omgevingsvergunning milieu artikel 2.1, eerste lid, sub e, onder 2, Wabo van belang. Op grond van dit artikel geldt een omgevingsvergunningplicht voor het veranderen van een inrichting. In artikel 2.4 Bor zijn uitzonderingen op deze vergunningplicht opgenomen. Uitzonderingen op de hoofdregel dat ook een verandering vergunningplichtig is, zijn de volgende:

  1. wijziging is in overeenstemming met de voor de inrichting verleende vergunning en de daaraan verbonden voorschriften;
  2. indien het een verandering (van de werking) van de inrichting betreft
    • die geen betrekking heeft op IPPC-installatie, behoudens wanneer het een installatie betreft die betrekking heeft op het aantal dierplaatsen (toelichting: de eerste voorwaarde betreft de eis dat het moet gaan om veranderingen die geen betrekking hebben op een IPPC-installatie; daarvan zijn installaties die betrekking hebben op het aantal dierplaatsen uitgezonderd) én
    • op de veranderingen hoofdstuk 3, behoudens paragraaf 3.5.8, van toepassing is. (NB: het betreft hier cumulatieve voorwaarden; dit volgt reeds uit de wettekst (“en”), maar ook uit de bijbehorende toelichting (Stb. 2012/441, p. 200).
  3. indien de verandering (van de werking) van de inrichting activiteiten betreft die OBM-vergunningplichtig zijn (2.2a Bor) en waarop hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit van toepassing is

Kort samengevat: de omgevingsvergunning milieu moet altijd worden aangepast als het gaat om een wijziging van een IPPC-installatie of de activiteit ‘het houden van landbouwhuisdieren’. Voor wijzigingen die geen betrekking hebben op een IPPC-installatie of het houden van landbouwhuisdieren, is een aanpassing van de omgevingsvergunning nodig als de verandering niet volledig gereguleerd is met voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de verandering niet past binnen de geldende vergunning (er zijn geen voorschriften aan gesteld terwijl dat wel nodig is, of de gestelde voorschriften zijn niet toereikend).

mw. mr. Franca Damen