Relevante omstandigheden voor maatwerkvoorschrift geluid
De geluidnormen voor inrichtingen zijn vastgelegd in het Activiteitenbesluit. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin een andere geluidnorm is aangewezen. Het bevoegd gezag kan daarvoor dan een maatwerkvoorschrift vaststellen. Maar welke omstandigheden kunnen nou vormen voor maatwerk? De Raad van State deed hierover op 7 december 2016 een duidelijke uitspraak (201508487, ECLI:NL:RVS:2016:3248).
De bevoegdheid om in een maatwerkvoorschrift andere geluidnormen vast te stellen, is vastgelegd in artikel 2.20 van het Activiteitenbesluit. Er kunnen verschillende redenen of argumenten zijn voor de wens, behoefte of noodzaak om af te wijken van de standaard geluidnormen. Reden hiervoor kan bijvoorbeeld zijn gelegen in maatschappelijke ontwikkelingen en veranderende regelgeving.
In beginsel zal het omgevingsgeluid bepalend kunnen zijn voor de mate van afwijking van de standaard geluidnorm. Er kunnen echter ook geluidgrenswaarden boven het omgevingsgeluid worden vastgesteld. Daarvoor kan bijvoorbeeld aanleiding bestaan vanwege individuele bedrijfseconomische redenen. In dat geval kan wel worden verlangd dat wordt aangetoond dat maatregelen onvoldoende soelaas bieden. Op die manier kan het bevoegd gezag de belangen van het bedrijf en de belangen van de woonomgeving afwegen.
Volgens de Raad van State kan deze problematiek zich met name voordoen bij laad- en losactiviteiten. Dan is soms een hogere geluidnorm nodig om de bedrijfsvoering niet geheel onmogelijk te maken. Geluidbeperkende maatregelen zijn bij zo’n activiteiten vaak onvoldoende (doeltreffend) mogelijk.
In de situatie die aan de orde was in de uitspraak van de Raad van State van 7 december 2016 ging het eveneens om laad- en losactiviteiten. Het stond vast dat het bedrijf een groot economisch belang had bij deze activiteiten. De activiteiten zouden echter tot een aanzienlijke geluidbelasting leiden. Deze hoge geluidbelasting kon niet met maatregelen worden beperkt. Daardoor zou het woon- en leefklimaat voor omwonenden verslechteren. Naar het oordeel van de Raad van State kon het woon- en leefklimaat in redelijkheid alleen aanvaardbaar worden geacht als niet op korte termijn een geschiktere locatie voor de activiteiten voorhanden was. Omdat het bevoegd gezag dit niet (voldoende) had beoordeeld, was het besluit naar het oordeel van de Raad van State niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
mw. mr. Franca Damen