Revisievergunning in de Wabo
Wanneer een aanvraag wordt gedaan voor het veranderen van (de werking van) een vergunningplichtige inrichting kan het bevoegd gezag, uit eigen beweging of op verzoek (ook van vergunninghouder), bepalen dat een zogeheten revisievergunning wordt aangevraagd. Een revisievergunning is bedoeld voor projecten die lang doorlopende activiteiten omvatten.
De juridische grondslag voor een revisievergunning is gelegen in artikel 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Artikel 2.6, eerste lid, Wabo bepaalt dat wanneer een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor het veranderen van (de werking van) een inrichting en voor die inrichting al een of meer omgevingsvergunningen (c.q. milieuvergunningen) zijn verleend, het bevoegd gezag kan bepalen dat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd met betrekking tot die verandering en het in werking hebben van de betrokken inrichting na die verandering. Uit de omstandigheid dat in artikel 2.6, eerste lid, Wabo staat vermeld dat het bevoegd gezag een revisievergunning “kan” verlangen, volgt dat hier sprake is van een bevoegdheid en beleidsvrijheid, en niet van een plicht. Het bevoegd gezag kan op eigen initiatief of op verzoek van de vergunningaanvrager gebruik maken van deze bevoegdheid.
Voordat de Wabo op 1 oktober 2010 in werking trad, was de bevoegdheid voor een revisievergunning vastgelegd in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm). Een revisievergunning op grond van artikel 8.4 Wm mocht volgens vaste rechtspraak van de Raad van State alleen worden geëist als:
- sprake is van een onoverzichtelijke vergunningsituatie (zie bijv. ABRS 18 juli 2007, 200606991; zie ook Kamerstukken II 2006/07, 30 844, nr. 3, blz. 100);
- de gevraagde wijziging of uitbreiding zeer ingrijpend is en ook invloed heeft op het bestaande deel van de inrichting (zie bijv. ABRS 24 oktober 2012, 200606991);
- voor een inrichting eerder een vergunning is verleend en de aangevraagde wijzigingen zodanig zijn, dat sprake is van een nieuwe inrichting dan wel van een inrichting van geheel andere aard (zie bijv. ABRS 20 maart 2002, 200100206 , ABRS 12 december 2007, 200701407en ABRS 24 december 2003, 200303330).
In haar uitspraak van 8 april 2014 heeftrechtbank Oost-Brabant geoordeeld dat deze jurisprudentie onverkort geldt bij de beantwoording van de vraag of toepassing moet worden gegeven aan artikel 2.6, eerste lid, Wabo (zie ECLI:NL:RBOBR:2014:1680). Weliswaar heeft het bevoegd gezag, zoals gezegd, hierbij beleidsvrijheid, maar de keuze om al dan niet toepassing te geven aan artikel 2.6, eerste lid, Wabo moet goed zijn gemotiveerd.
Wanneer toepassing wordt gegeven aan de mogelijkheid van een revisievergunning, kan het bevoegd gezag de bestaande rechten van de vergunninghouder niet wijzigen c.q. aantasten, behalve en in zoverre als die wijziging mogelijk zou zijn met toepassing van artikel 2.31 Wabo (wijzigen van de vergunning) en artikel 2.33 Wabo (intrekken van de vergunning). Dit volgt uit artikel 2.6, tweede lid, Wabo. Doordat dit artikellid verwijst naar artikel 2.31 Wabo is ook het bepaalde in artikel 2.31a Wabo van toepassing. Op grond van artikel 2.31a Wabo kan bij het wijzigen van de vergunningvoorschriften de grondslag van de vergunningaanvraag worden verlaten, indien de wijziging strekt tot toepassing van andere technieken dan de technieken waaromtrent gegevens of bescheiden zijn verstrekt bij de vergunningaanvraag. Dit is derhalve een versoepeling ten opzichte van het oude regime. Kortom: bij een revisievergunning kunnen ook voorschriften worden gesteld die overeenkomen met de toepassing van beste beschikbare technieken, ook wanneer die technieken niet in de vergunningaanvraag zijn opgenomen.
Een revisievergunning vervangt met ingang van het tijdstip waarop deze in werking treedt, de eerder voor de inrichting verleende omgevingsvergunningen. Deze omgevingsvergunningen vervallen op het tijdstip waarop de nieuwe revisievergunning onherroepelijk wordt. Dit is wettelijk vastgelegd in artikel 2.6, vierde lid, Wabo. Het is dus niet zo dat de revisievergunning pas in werking treedt na het onherroepelijk worden daarvan.
mw. mr. Franca Damen