Uitvoeringswijze van een MER-beoordeling
Wanneer sprake is van een MER-beoordelingsplichtige activiteit dient door de initiatiefnemer een MER-aanmeldingsnotitie opgesteld te worden. Artikel 7.17 van de Wet milieubeheer schrijft voor waar een MER-beoordeling aan dient te voldoen. Echter zijn ook in de jurisprudentie nadere aanknopingspunten te vinden voor de wijze waarop een MER-beoordeling dient te worden uitgevoerd.
In onderhavig artikel ga ik niet nader in op de vraag wanneer sprake is van een MER-beoordelingsplichtige activiteit en op het onderscheid tussen een MER-beoordelingsplichtige en een MER-plichtige activiteit. Indien u daar vragen over heeft, dan kunt u daarvoor altijd contact met mij opnemen.
Wanneer sprake is van een activiteit waarvoor een MER-beoordelingsplicht geldt, dient, zoals gezegd, een MER-aanmeldingsnotitie opgesteld te worden. Bij een MER-beoordeling staat de vraag centraal of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit – veelal een omgevingsvergunning milieu – vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Op grond van artikel 7.17 van de Wet milieubeheer moet bij de beoordeling van deze vraagrekening worden gehouden met de criteria die zijn opgenomen in bijlage III van de MER-richtlijn. Deze criteria luiden, samengevat weergegeven, als volgt 1) kenmerken van het project, 2) de plaats van het project en 3) de kenmerken van het potentiële effect.
Voor de wijze waarop een MER-beoordeling dient te worden uitgevoerd, is tevens de jurisprudentie van de Afdeling van belang. Interessant daarbij is een uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2013 (201105928) waar ik onlangs nog op stuitte.
In deze uitspraak heeft de Afdeling onder meer overwogen dat bij de beoordeling van de vraag of een aangevraagde vergunning zodanige nadelige gevolgen voor het milieu heeft dat een MER moet worden opgesteld, dient te worden uitgegaan van de toename ten opzichte van een op basis van een artikel 8.19 van de Wet milieubeheer gedane melding mogelijk gemaakte bedrijfsvoering.
In de uitspraak was een inrichting aan de orde voor het voor het vervaardigen, bewerken of verwerken van onder andere chloor. Voor deze inrichting was in het verleden een milieuvergunning verleend voor een bepaalde capaciteit. Nadien is nog een melding op basis van artikel 8.19 van de Wet milieubeheer (oud) gedaan voor een milieuneutrale wijziging. Met deze melding is de capaciteit van de inrichting aanzienlijk vergroot.
In de uitspraak van 20 maart 2013 heeft de Afdeling geoordeeld dat voor de beoordeling van de vraag of ten behoeve van de nieuwe vergunningaanvraag een MER dient te worden opgesteld, dient te worden uitgegaan van de toename ten opzichte van de op basis van de op basis van de artikel 8.19 Wet milieubeheer gedane melding mogelijk gemaakte bedrijfsvoering.
Deze uitspraak is overigens wel enigszins opmerkelijk gelet op (andere) vaste rechtspraak van de Afdeling. Daarbij doel ik op de vaste rechtspraak dat een bedrijf een vergunning heeft voor bepaalde activiteiten en niet voor de milieubelasting ervan. In die context wordt ook standaard geoordeeld dat het accepteren van een melding op grond van artikel 8.19 van de Wet milieubeheer (oud) niet tot het aanpassen van de vergunning leidt.
Voorts heeft de Afdeling in deze uitspraak overwogen dat de beoordeling of een MER moet worden gemaakt, niet hetzelfde is als het beslissen op een aanvraag om een milieuvergunning (thans: omgevingsvergunning milieu). Ingeval van een MER-beoordeling hoeft geen integrale toetst aan de geldende wet- en regelgeving plaats te vinden, terwijl dit bij een aanvraag om een omgevingsvergunning milieu wel gedaan dient te worden.
mw. mr. Franca Damen