Wanneer moet het groepsrisico worden verantwoord?
In een uitspraak van de Raad van State van 16 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2213) is de vraag aan de orde wanneer het groepsrisico moet worden verantwoord. Meer specifiek gaat het om de vraag of het groepsrisico altijd moet worden verantwoord als een omgevingsvergunning milieu wordt aangevraagd voor het veranderen (van de werking) van een inrichting.
De Raad van State beantwoordt deze vraag ontkennend. In geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning milieu voor het veranderen (van de werking) van een inrichting hoeft het groepsrisico namelijk alleen te worden verantwoord als de verandering nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico.
Dat volgt uit de artikelen 4 en 12 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin is vastgelegd wanneer het plaatsgebonden risico en het groepsrisico moeten worden beoordeeld. De grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico moeten bij een aanvraag om een omgevingsvergunning milieu voor het veranderen (van de werking) van een inrichting (inclusief een revisievergunning) op grond van artikel 4 Bevi alleen in acht worden genomen als de aanvraag betrekking heeft op een verandering die nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico.
Het groepsrisico hoeft alleen te worden verantwoord bij een besluit waarbij de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico in acht genomen moeten worden. Dat betekent dat als een omgevingsvergunning milieu wordt aangevraagd voor het veranderen (van de werking) van een inrichting, het groepsrisico dus alleen hoeft te worden verantwoord als de verandering nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico.
mw. mr. Franca Damen