Afbranden stal wijzigt referentiesituatie Nb niet

Op 10 juni 2015 heeft de Afdeling twee uitspraken over Nb-vergunningen gedaan, waarin aspecten aan de orde komen waarover, voor zover mij bekend, niet eerder een uitspraak is gedaan. De uitspraken zijn weinig verrassend, maar desalniettemin acht ik ze wel vermeldenswaardig.

Tussentijdse vergunning

Een eerste uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2015 (201402020) gaat over een vergunning die is verleend op grond van artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet (hierna: Nb resp. Nb-vergunning). Het betreft een Nb-vergunning voor de uitbreiding en wijziging van een vleeskuikenhouderij. Voor het bedrijf zijn de volgende vergunningen verleend:

  • 9 januari 1979: hinderwetvergunning met ammoniakemissie van 4160 kg per jaar;
  • 27 augustus 1991: hinderwetvergunning met ammoniakemissie van 160 kg per jaar (gelet op de overwegingen in de uitspraak verwacht ik dat in de uitspraak de “4” is weggevallen, en dat hier eigenlijk 4160 kg had moeten staan);
  • 24 juni 2008: milieuvergunning met ammoniakemissie van 2339,73 kg per jaar;
  • 27 januari 2014: Nb-vergunning met ammoniakemissie van 3954 kg per jaar.

In de uitspraak is de vraag aan de orde wat de referentiesituatie vormt voor de Nb-vergunning. In haar uitspraak van 13 november 2013 (201211640) heeft de Afdeling overwogen dat de vergunde situatie op de referentiedatum niet zonder meer als uitgangspunt kan worden genomen bij de beoordeling van de vraag of de aangevraagde situatie leidt tot een toename van de stikstofdepositie, indien de ten tijde van de referentiedatum geldende vergunning niet meer of niet meer geheel van kracht is. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik u graag naar mijn artikel “Salderen niet altijd ten opzichte van referentiedatum”.

Na de referentiedata is in onderhavige kwestie op 24 juni 2008 een milieuvergunning verleend. Voor de daarmee vergunde verandering van het bedrijf is echter nimmer een bouwvergunning verleend. Uit artikel 20.8 Wet milieubeheer (oud) volgt dat de verleende milieuvergunning daardoor niet in werking is getreden, waardoor, gelet op artikel 8.4, vierde lid, Wet milieubeheer (oud), de milieuvergunning van 24 juni 2008 de eerder verleende vergunningen op grond van de Hinderwet niet heeft vervangen.

De Hinderwetvergunningen, zoals deze ten tijde van de referentiedata golden, zijn geheel van kracht gebleven. Deze vergunningen zijn nadien niet vervangen door een andere vergunning en vormen daarom de referentiesituatie voor de Nb-vergunning.

Afgebrande stallen

Een tweede uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2015 (201403949) gaat over een Nb-vergunning die is verleend voor het uitbreiden, wijzigen en exploiteren van een pluimveehouderij. In het beroepschrift dat tegen deze Nb-vergunning is ingediend, is onder andere aangevoerd dat het college van gedeputeerde staten bij zijn berekening ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat een van de bestaande stallen in 2012 is afgebrand en sindsdien niet meer in werking is.

De Afdeling heeft hieromtrent overwogen dat het college met het afbranden van een van de stallen geen rekening behoefde te houden. Deze omstandigheid heeft weliswaar de feitelijke situatie ter plaatse veranderd, maar laat de op de referentiedata vergunde situatie onverlet. De vergunde situatie is bepalend bij de beantwoording van de vraag of een project leidt tot een toename van de stikstofdepositie. Het afbranden van een van de stallen maakt niet dat het op de referentiedata vergunde project moet worden geacht in zoverre niet te zijn voortgezet.

mw. mr. Franca Damen