Blogserie uitspraken PAS (deel 3): toetsingskader en wijze van instemming

In deel 3 van mijn blogserie over de uitspraken van de Raad van State over het Programma Aanpak Stikstof ga ik in op het toetsingskader voor economische ontwikkelingen. Hoe zit het met de grens- en drempelwaarde? En wat is het oordeel van de Raad van State over de wijze van instemming van andere provincies bij een toestemmingsbesluit?

Toetsingskader

Sinds de inwerkingtreding van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) per 1 juli 2015 geldt samenvattend het volgende toetsingskader:

  • activiteiten met een stikstofdepositie gelijk aan of lager dan 0,05 mol/ha/jaar (drempelwaarde): voor deze activiteiten is geen toestemming nodig; het bewaren van de berekening in AERIUS (zie hierna) volstaat;
  • activiteiten met een stikstofdepositie hoger dan 0,05 mol/ha/jaar en gelijk aan of lager dan 1,0 mol/ha/jaar (grenswaarde): voor deze activiteiten moet een melding worden gedaan;
  • activiteiten met een stikstofdepositie hoger dan 1,0 mol/ha/jaar: voor deze activiteiten is een toestemmingsbesluit nodig.

AERIUS

De hoogte van de stikstofdepositie die een activiteit veroorzaakt, moet worden berekend met AERIUS. Met dit rekeninstrument moet worden vastgesteld of een project of andere handeling door het veroorzaken van stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelig habitat in een Natura 2000-gebied een verslechterend of significant verstorend effect kan hebben. Ook wordt met dit rekeninstrument de omvang van de toe te delen ontwikkelingsruimte (zie hierna) vastgesteld.

Verder dient het rekeninstrument AERIUS voor het doen van meldingen voor activiteiten met een stikstofdepositie onder de grenswaarde, voor het registreren van toegedeelde ontwikkelingsruimte en voor monitoring.

Grenswaarde en meldingsplicht

Zoals ik in deel 2 van mijn blogserie heb toegelicht, is er voor activiteiten onder de grenswaarde depositieruimte gereserveerd. Om de nog beschikbare ruimte te kunnen monitoren, moet voor deze activiteiten een melding (PAS-melding) worden gedaan.

Als 95% of meer van de gereserveerde depositieruimte op is, wordt de grenswaarde van 1,0 mol/ha/jaar automatisch verlaagd naar 0,05 mol/ha/jaar. Dat betekent dat vanaf dat moment al een toestemmingsbesluit nodig is voor activiteiten met een stikstofdepositie hoger dan 0,05 mol/ha/jaar.

Toestemmingsbesluit

Voor activiteiten met een stikstofdepositie die hoger is dan de grenswaarde, is een toestemmingsbesluit nodig. Een toestemmingsbesluit is bijvoorbeeld een vergunning op grond van (artikel 2.7, tweede lid, van) de Wet natuurbescherming (Wnb) of een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) ten aanzien van de Wet natuurbescherming die in geval van de aanhaakplicht bij een omgevingsvergunning is vereist.

Als een toestemmingsbesluit wordt aangevraagd, moet worden beoordeeld of de aangevraagde activiteit tot een toename van de stikstofdepositie leidt. Dat moet worden beoordeeld ten opzichte van:

  • de ‘vergunde’ situatie (Wnb-vergunning, PAS-melding of vvgb);
  • de hoogst feitelijke depositie in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014 op basis van een milieutoestemming die gold op 1 januari 2015.

Een verdere toelichting hierop kunt u hier lezen. Voor de toename van de stikstofdepositie moet een gelijke omvang aan ontwikkelingsruimte (segment 2) aan de activiteit worden toegedeeld. Die toedeling vindt plaats in een toestemmingsbesluit. Hierbij zijn ook de provinciale beleidsregels over het toedelen van ontwikkelingsruimte van belang.

Instemmingsvereiste andere provincies en oordeel Raad van State

Sinds de inwerkingtreding van het PAS geldt dat er – anders dan vóór het PAS – nog slechts één provincie bevoegd is om te beslissen op een aanvraag om een Wnb-vergunning. Dat betreft – sinds de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming op 1 januari 2017 – gedeputeerde staten (GS) van de provincie waarin het project of de andere handeling wordt gerealiseerd.

Als een activiteit een stikstofdepositie veroorzaakt op Natura 2000-gebieden in meerdere provincies, moeten die andere provincies instemmen met de Wnb-vergunning. Veel provincies hanteren daarbij eenzelfde handelwijze als provincie Limburg, welke handelwijze aan de orde kwam in de uitspraak van de Raad van State van 17 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1259). In deze handelwijze is onder andere opgenomen dat als na bekendmaking van het ontwerpbesluit vier weken zijn verstreken en het bevoegd gezag geen reactie van GS Limburg heeft ontvangen, de vergunning wordt geacht in overeenstemming met GS Limburg te zijn verleend.

Naar het oordeel van de Raad van State is een dergelijke handelwijze toegestaan op grond van de Wet natuurbescherming.

Prejudiciële vragen

Of het bovenstaande toetsingskader in overeenstemming is met artikel 6 van de Habitatrichtlijn, kan de Raad van State niet met zekerheid vaststellen. Daarom heeft de Raad van State hierover prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie. Deze vragen komen in volgende delen van mijn blogserie aan de orde.

Slot: reeds verschenen delen van mijn blogserie

mw. mr. Franca Damen