De Natuurbeschermingswet en de VVGB

In de praktijk is het helaas hoofdregel in plaats van uitzondering dat aanvragen voor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet stuiten op de nodige problemen. Is het geen gewijzigde wetgeving en/of nieuwe jurisprudentie, dan zijn het wel steeds verdergaande eisen van provincies aan dergelijke aanvragen. Eerder verkregen ammoniakrechten via depositiebanken blijken niets meer waard. Vervolgens wordt je als ondernemer geconfronteerd met de eis van de provincie om binnen een bepaalde termijn nadere gegevens te overleggen voor de vergunningaanvraag, welke in een dergelijke situatie over het algemeen neerkomen op gegevens met betrekking tot het aankopen van nieuwe ammoniakrechten. Voor menig ondernemer is door de bomen het bos niet meer te zien. Dat leek ook het geval te zijn in een uitspraak van rechtbank Oost-Brabant van 31 oktober 2014 (ECLI:NL:RBOBR:2014:6506).

Situatie

In deze uitspraak ging het om een omgevingsvergunning milieu die was aangevraagd door een varkenshouderij. De ondernemer had een aantal veranderingen aangevraagd, waaronder de uitbreiding van het aantal te houden varkens in de bestaande stal en het oprichten van een nieuwe stal. De varkenshouderij is gelegen in de nabijheid van een Natura 2000-gebied.

VVGB in plaats van Nb-vergunning

Tengevolge van het project zal de ammoniakemissie van de inrichting toenemen. Aangezien dit leidt tot een hogere stikstofdepositie op het betrokken Natura 2000-gebied is een vergunning nodig op grond van artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet (hierna: Nb resp. Nb-vergunning). Wanneer een omgevingsvergunning voor een project wordt aangevraagd, waarvoor eveneens een Nb-vergunning is vereist, dan kan er een aanhaakplicht gelden. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik u graag naar mijn eerder artikel over de aanhaakplicht Natuurbeschermingswet. Wanneer een dergelijke aanhaakplicht geldt, is binnen het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning een zogenaamde verklaring van geen bedenkingen (hierna: VVGB) van GS van de betrokken provincie vereist. In deze VVGB moet GS oordelen of er toestemming voor het project kan worden verleend op grond van artikel 19d, eerste lid, Nb. Deze VVGB komt dan in de plaats van een afzonderlijke aanvraag om een Nb-vergunning voor het betrokken project.

Om middels een VVGB toestemming op grond van de Natuurbeschermingswet van de provincie te verkrijgen, gelden dezelfde eisen als bij een afzonderlijke aanvraag om een Nb-vergunning. Dit betekent derhalve dat er ook in het kader van een VVGB maatregelen moeten worden getroffen, om ervoor te zorgen dat er per saldo geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie c.q. stikstofdepositie. Deze maatregelen bestaan bij veehouderijen over het algemeen altijd uit interne saldering (bijv. plaatsen van extra luchtwassers) of externe saldering (aankopen ammoniakrechten).

Gewijzigde jurisprudentie hangende procedure

Op het moment dat de gemeente in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning milieu bij de provincie een VVGB heeft gevraagd, was saldering via de provinciale depositiebank nog mogelijk als mitigerende maatregel. Op 13 november 2013 heeft de Afdeling evenwel een uitspraak gedaan over de (Brabantse) depositiebank, waardoor ammoniakrechten uit de depositiebank niet langer benut konden worden. Naar aanleiding van deze uitspraak hebben GS van de provincie Noord-Brabant het saldo van de provinciale depositiebank met ingang van 17 december 2013 op nul gezet. Ten tijde van het besluit van GS over de VVGB bestond geen mogelijkheid voor saldering via de provinciale depositiebank. Omdat de ondernemer geen mitigerende maatregelen had getroffen, heeft GS de VVGB geweigerd.

Juridische procedure en uitspraak

Wanneer een VVGB wordt geweigerd, dient een aangevraagde omgevingsvergunning op grond van de wet geweigerd te worden. Door de geweigerde VVGB van GS was het college van burgemeester en wethouders in onderhavige kwestie dus gehouden om de aangevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Tegen deze vergunning heeft de ondernemer beroep ingediend bij de rechtbank. De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat GS en het college van b&w de ondernemer in de gelegenheid hebben gesteld om een passende beoordeling over te leggen. In deze passende beoordeling moeten onder meer de mitigerende maatregelen worden uitgewerkt, op basis waarvan dan geconcludeerd zou kunnen worden dat er per saldo geen sprake is van de ammoniakemissie c.q. stikstofdepositie. Daarbij hebben GS en het college van b&w naar het oordeel van de rechtbank kunnen volstaan met een eenmalig verzoek.

Vervolgens is er een overweging van de rechtbank, waar menig ondernemer naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013 tegenaan is gelopen:

In de omstandigheid dat GS zelf de depositiebank in het leven hebben geroepen om het eenvoudiger te maken om mitigerende maatregelen te treffen noch de omstandigheid dat tot 13 november 2013 het gros van de aanvragers van een Nbw-vergunning of een vvgb kozen voor saldering via de provinciale depositiebank als mitigerende maatregel ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat het aan verweerder of GS is om een specifieke mitigerende maatregel aan te raden dan wel voor te schrijven.

De vorm en inrichting van de mitigerende maatregel blijft de verantwoordelijkheid en daarmee ook het risico van, uiteindelijk, eiseres. GS behoefden ook niet na de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013 wederom verweerder te verzoeken om een passende beoordeling dan wel een specifieke mitigerende maatregel aan te raden of voor te schrijven, ook al hadden GS toen nog geen definitief besluit op de aanvraag om een vvgb genomen.

Eiseres wist dat saldering via de provinciale depositiebank na 13 november 2013 niet langer tot de mogelijkheden behoorde en het lag op haar weg om een andere mitigerende maatregel ten behoeve van de passende beoordeling voor te stellen. De rechtbank volgt niet de stelling van eiseres dat zij er op mocht vertrouwen dat haar verzoek om saldering via de provinciale depositiebank zou worden ingewilligd. Eiseres wist ten tijde van het verzoek van GS om een passende beoordeling, dat naast saldering via de provinciale depositiebank externe saldering tot de mogelijkheden behoorde.”

Deze overwegingen van de rechtbank zullen voor menig ondernemer in strijd met het rechtvaardigheidsgevoel en/of het vertrouw komen. Juridisch gezien zijn de overwegingen van de rechtbank echter wel juist.

Wel ben ik van oordeel dat het goed zou zijn geweest als GS en het college van b&w de ondernemer tussentijds op de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013 en de consequenties hiervan hadden gewezen (voor zover dat niet is gedaan, dat blijkt namelijk niet uit de uitspraak). Bij aangevraagde Nb-vergunningen is dit namelijk, voor zover mij bekend, ook gedaan. Volledigheidshalve merk ik daarbij nog op dat GS en het college van b&w wettelijk niet verplicht waren om de ondernemer hierop te attenderen, reden waarom de rechtbank het eenmalig verzoek van GS en het college van b&w aan de ondernemer ook toereikend heeft kunnen achten.

mw. mr. Franca Damen